ECLI:NL:RBDHA:2021:11996

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
3 november 2021
Zaaknummer
21/6087 & 21/5760
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van de Participatiewet wegens onvoldoende informatie over financiële situatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). Eiser had op 27 december 2020 bijstand aangevraagd, maar zijn aanvraag werd op 29 januari 2021 afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiser niet alle gevraagde informatie had ingeleverd, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 13 oktober 2021. Tijdens de zitting is eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter concludeerde dat nader onderzoek niet nodig was en deed uitspraak op zowel het verzoek om voorlopige voorziening als op het beroep.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de door verweerder opgevraagde informatie relevant was voor de beoordeling van het recht op bijstand. Eiser had weliswaar enkele documenten overgelegd, maar er ontbraken belangrijke stukken, zoals bankafschriften van zijn echtgenote en specifieke informatie over leningen van derden. Hierdoor bleef de financiële situatie van eiser onduidelijk, wat verweerder terecht aanleiding gaf om de aanvraag om bijstand af te wijzen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/6087, 21/5760
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 oktober 2021 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.S.M. van Beek),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Mos).

Procesverloop

In het besluit van 29 januari 2021 (primair besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
In het besluit van 19 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 oktober 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Eiser heeft op 27 december 2020 bijstand aangevraagd. Verweerder heeft eiser gevraagd zijn aanvraag onder meer aan te willen vullen met documenten betreffende zijn woonsituatie, zoals een huurcontract en betaalbewijzen. Daarnaast is eiser gevraagd om bankafschriften en een verklaring omtrent de periode dat hij in het buitenland woonde en hoe hij toen in de kosten van levensonderhoud heeft voorzien. Verweerder heeft hem ook gevraagd ontslagbewijzen van werkgevers over te leggen. Verweerders brief van 29 december 2020 geeft een gedetailleerd overzicht van de opgevraagde informatie. De voorzieningenrechter volstaat hier met een verwijzing naar die brief voor een volledig overzicht.
3. Verweerder heeft eisers aanvraag om bijstand afgewezen, op de grond dat eiser niet alle gevraagde informatie heeft ingeleverd, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Verweerder heeft dit besluit na heroverweging in bezwaar gehandhaafd, op de grond dat eiser, hoewel hij in bezwaar nog wel informatie heeft aangeleverd, nog steeds niet alle gevraagde informatie heeft verschaft. Verweerder beschikte hierdoor ook in bezwaar nog over onvoldoende gegevens om het recht op bijstand vast te kunnen stellen.
4. Volgens eiser heeft hij alle informatie die verweerder van hem heeft gevraagd overgelegd. Verweerder zou daarmee het recht op bijstand moeten kunnen vaststellen. Zo heeft eiser afschriften van zijn ING-rekening, van zijn Turkse Enpara-rekening, en de Albaraka-rekening van zijn vrouw ingeleverd. Hij heeft verder over het geld dat hij van derden heeft geleend en de huur die hij heeft betaald, verklaringen overgelegd. Ook heeft hij een uittreksel van de Turkse overheid, zijn eigen verklaring en reisstempels en tickets ingeleverd. Aan de hand van die informatie zou voldoende duidelijk moeten zijn hoe en waarvan hij heeft geleefd in Turkije en Nederland voorafgaand aan zijn aanvraag. Een aantal stukken ontbreekt weliswaar, zo kon eiser geen arbeidsovereenkomst en ontslagbewijs overleggen, maar daar staat tegenover dat hij wel de afschriften van de Albaraka-bank en die van de Enpara-bank heeft ingeleverd. Hij heeft deze deels nadien nogmaals overgelegd. Omdat hij volledige openheid van zaken heeft gegeven en de nodige duidelijkheid over zijn financiële situatie heeft verschaft, zou hij bijstand moeten krijgen, aldus eiser. Verweerder heeft echter onvoldoende onderzocht of aan de hand van de gegeven inlichtingen het recht op bijstand kon worden vastgesteld.
5. De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Het gaat in dit beroep om de afwijzing van een aanvraag om bijstand. Bij de vraag of iemand daar een te honoreren aanspraak op maakt, is onder meer de woon- en financiële situatie van de aanvrager van belang. Daarom is het essentieel dat de aanvrager daar duidelijkheid over verschaft. Dat kan onder meer door het overleggen van een huurcontract, betaalbewijzen en bankafschriften. Daarna is het aan verweerder om de verstrekte inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Wanneer blijkt dat die niet, of niet volledig zijn verstrekt, is sprake van schending van de inlichtingenplicht. Wanneer hierdoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, is dit een grond voor weigering van de bijstand. [1] 6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de door verweerder in het kader van eisers aanvraag opgevraagde informatie relevant was voor de beoordeling van diens recht op bijstand. Eiser heeft in de loop der tijd grote bedragen geld van derden geleend. De hierover afgegeven verklaringen van met name dhr. [A] zijn niet specifiek; die verklaringen bevatten met name geen informatie over hoe en wanneer die geldleningen tot stand zijn gekomen en om welke bedragen het daarbij telkens ging. Ook is in of bij die verklaringen geen informatie overgelegd over de persoon van dhr. [A] en wat diens relatie met eiser is. Zo bevat het dossier geen afschrift van diens paspoort of ID-kaart, waardoor omtrent de persoon van [A] nog veel onduidelijk blijft. Daarbij komt dat eiser geen afschriften van de Albaraka-rekening van eisers echtgenote uit de periode voorafgaand aan de aanvraag heeft ingeleverd. Eiser heeft te kennen gegeven dat hij niet begrijpt waarom verweerder de afschriften van zijn (volgens hem bijna) ex-echtgenote nodig heeft en dat het voor hem vanwege zijn gestrande huwelijk onmogelijk is om de ontbrekende bankafschriften alsnog over te leggen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat voor de vraag of eiser vanaf het moment dat hij zich heeft gemeld voor bijstand recht op bijstand heeft, ook van belang is wat de financiële situatie van zijn echtgenote is. Dat de verstandhouding met zijn echtgenote niet goed meer is (zij zou inmiddels een echtscheidingsprocedure zijn begonnen), maakt het misschien lastiger om de ontbrekende gegevens van haar te krijgen, maar het doet niet af aan de noodzaak duidelijkheid te krijgen. Dat het onmogelijk is om die ontbrekende gegeven te krijgen, is de voorzieningenrechter niet gebleken. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat er nog wel contact is tussen eiser en zijn echtgenote gelet op de dochter die zij samen hebben. En wat betreft de missende bankafschriften van eisers Enpara-rekening over augustus 2020 stelt de voorzieningenrechter vast dat ter zitting gebleken is dat die wel zijn ingeleverd, maar dat de daarop voorkomende bijschrijvingen door derden onverklaard zijn gebleven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat eisers woon- en financiële situatie gelet hierop zodanig onduidelijk is gebleven dat verweerder alleen al vanwege de hiervoor genoemde ontbrekende informatie met betrekking tot eisers woon-en financiële situatie, terecht tot de conclusie kon komen dat het recht op bijstand daardoor niet kon worden vastgesteld.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2021.
griffier
voorzieningenrechter
De griffier is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale raad van Beroep (CRvB) van 6 juli 2021; ECLI:NL:CRVB:2021:1629