ECLI:NL:RBDHA:2021:12030

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
NL20.19750
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Somalische nationaliteit met betrekking tot verwestering en risico op vervolging

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een eiser met de Somalische nationaliteit. Eiser, geboren in 1992, heeft op 16-jarige leeftijd Somalië verlaten en heeft sindsdien in verschillende Europese landen verbleven, waaronder Griekenland, Denemarken en Duitsland, voordat hij in Nederland arriveerde. Hij heeft een asielaanvraag ingediend, waarbij hij aanvoert dat hij verwesterd is en behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep in Somalië, de Bantu (Jareer), en vreest voor vervolging door Al-Shabaab bij terugkeer naar zijn land van herkomst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder zijn vrees voor rekrutering door Al-Shabaab en de algemene veiligheidssituatie in Somalië. De rechtbank oordeelt dat de verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling bij terugkeer naar Somalië. De rechtbank heeft ook overwogen dat de enkele verwestering van eiser niet voldoende is om te concluderen dat hij in Somalië een reëel risico loopt op vervolging.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen en geoordeeld dat de aanvraag terecht is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, en is openbaar gemaakt op 11 november 2021. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.19750
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [v-nummer] (gemachtigde: mr. B.A. Palm),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: J.H.M. Post).
Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Adam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen Asielaanvraag

1. Eiser heeft de Somalische nationaliteit en is geboren op [1992] . Op 16-jarige leeftijd is hij vanwege problemen vertrokken uit Somalië. Sindsdien heeft hij in Europa verbleven. Eerst in Griekenland, vervolgens in Denemarken, waar hij een verblijfsvergunning verleend heeft gekregen. Eiser stelt dat zijn verblijfsvergunning in Denemarken niet verlengd zou worden, zodat hij in 2018 naar Duitsland is gegaan. Vervolgens is hij naar Nederland gereisd, waar hij sinds 8 november 2019 verblijft. Eiser heeft in Nederland na een Dublinprocedure de – in deze procedure aan de orde zijnde asielaanvraag ingediend.
2. Aan zijn aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij is verwesterd, dat hij in Somalië behoort tot een risico- of kwetsbare minderheidsgroep en dat hij bij terugkeer vreest voor rekrutering door Al-Shabaab en daarom een reëel risico loopt op vervolging of
een onmenselijke behandeling. Ook beroept hij zich op de algemene slechte veiligheidssituatie in Somalië.

Bestreden besluit

3. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst
- Bijwonen van Koranlessen bij een geestelijke van Al Shabaab
- Aanhouding en vrijlating door autoriteiten vanwege bijwonen Koranlessen
- Discriminatie vanwege behoren bij Jareer-stam
- Verwestering
Verweerder heeft de eerste vier elementen geloofwaardig geacht, maar de verwestering volgt zij niet. Volgens verweerder is bij eiser namelijk niet gebleken van verwestering als uitingsvorm van een godsdienstige of politieke overtuiging of van nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken ten gevolge van verwestering die niet verborgen kunnen worden gehouden, zodat hij in zijn land van herkomst – Somalië – risico loopt op een onmenselijke behandeling. De door eiser gevreesde rekrutering door Al Shabaab bij terugkeer naar Somalië acht verweerder niet waarschijnlijk, en evenmin het feit dat hij te vrezen zou hebben voor de Somalische autoriteiten. De discriminatie die eiser bij terugkeer naar Somalië verwacht omdat hij behoort tot de Jareer-stam vindt verweerder onvoldoende zwaarwegend om te concluderen dat eiser gegronde vrees heeft voor vervolging in Somalië of daar behoort tot een risico- of kwetsbare minderheidsgroep. Verweerder heeft eisers asielaanvraag daarom afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw.

Beoordeling beroepsgronden

Verwestering
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder niet van hem kan en mag verwachten dat hij zich aanpast aan de in Somalië geldende waarden en normen. Ook heeft verweerder ten onrechte nagelaten om te onderzoeken of het voor eiser wel mogelijk is om zich weer volledig aan de Somalische maatschappij aan te passen en of er voor hem bij terugkeer naar Somalië geen risico is op vervolging of onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De jonge leeftijd waarop eiser Somalië heeft verlaten en zijn lange verblijf in Europa maken dat hij zich heeft ontwikkeld tot een moderne westers uitziende, denkende en zich als zodanig gedragende jongeman. Dit heeft verweerder onvoldoende meegewogen.
5. De rechtbank overweegt dat de hoofdregel ten aanzien van verwestering is dat enkel het ontwikkelen van een westerse levensstijl niet genoeg is om tot vluchtelingschap te leiden. Uitzondering hierop is de situatie waarin een vreemdeling aannemelijk maakt dat zijn westerse gedragingen een uitingsvorm zijn van een godsdienstige of politieke overtuiging. Een tweede uitzondering op de hoofdregel is de situatie dat sprake is van gevaar voor vervolging op grond van een toegedichte politieke en/of religieuze overtuiging vanwege persoonlijke uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken,
die ook niet verborgen kunnen worden gehouden. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij die uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken heeft. Daarbij spelen met name het gedrag van de vreemdeling in het land van herkomst, de leeftijd die hij had op het moment van zijn vertrek, hoe hij zich in Nederland heeft ontwikkeld en zijn verblijfsduur in Nederland een belangrijke rol. De vreemdeling moet ook aannemelijk maken dat hij zijn kenmerken niet kan veranderen of dat dat redelijkerwijs niet van hem mag worden verwacht, dan wel dat hij die niet duurzaam kan verbergen. Daarnaast moet hij, mede door algemene informatie over het land van herkomst te verstrekken, aannemelijk maken dat hem door die kenmerken een vervolgingsgrond wordt toegedicht door een actor van vervolging of dat hij daardoor in zijn land van herkomst een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling.1
6. De rechtbank stelt vast dat eiser niet stelt dat zijn westerse gedragingen een uitingsvorm zijn van een godsdienstige of politieke overtuiging. Op de eerste uitzondering doet hij dus geen beroep. Wel voert hij aan dat hij vanwege zijn vertrek op jonge leeftijd uit Somalië, zijn lange verblijf in Europa en de ontwikkeling die hij daar heeft doorgemaakt in zijn denkwijze en zijn verschijningsvorm te verwesterd is om terug te keren naar Somalië. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hierin niet ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om de tweede uitzonderingssituatie aan te nemen. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken heeft die maken dat hij in Somalië vervolging te vrezen heeft of een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling en evenmin dat hij deze kenmerken niet kan veranderen of dat dit redelijkerwijs niet van hem kan worden verwacht. Eiser heeft enkel in algemene termen gesteld dat hij bij terugkeer zou worden herkend als buitenlander die geheel anders is dan andere Somaliërs. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers algemene stelling dat zijn verwesterde levensstijl, verschijning en denkwijze tot ernstige problemen zal leiden in Somalië, op zichzelf onvoldoende is om tot de tweede uitzondering te komen. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd waarom van hem niet kan worden verwacht dat hij zich bij terugkeer naar Somalië kan aanpassen aan de daar geldende leefregels.
Algemene veiligheidssituatie
7. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat in Somalië een situatie aan de orde is in de zin van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, waarin het als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict zo onveilig is dat iedere burger die terugkeert naar Somalië alleen door de aanwezigheid daar al een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser verwijst wat betreft de algehele veiligheidssituatie in Mogadishu naar het Algemeen ambtsbericht Somalië van maart 2020, pagina 17 , paragraaf 2.2 .
8. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat inzake Somalië geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, ook niet specifiek in Mogadishu , waar eiser vandaan komt. Hoewel de veiligheidssituatie in Mogadishu zorgwekkend is en Mogadishu steeds vaker doelwit is van Al-Shabaab , wordt
1. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 21 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3735).
op pagina 17 van het ambtsbericht vermeldt dat de aanslagen van Al-Shabaab zich niet specifiek op burgers richten. Als er burgerslachtoffers vallen dan berust dat volgens bronnen vaak op toeval waarbij burgerslachtoffers op het moment van de aanslag, zich “op het verkeerde tijdstip op de verkeerde plek bevonden”. Eiser heeft verder geen nadere onderbouwing gegeven van de stelling dat er in Mogadishu een dusdanige verslechtering van de veiligheidssituatie heeft plaatsgevonden dan niet meer kan worden uitgegaan van de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 mei 2018, waarin de ABRvS heeft geoordeeld dat in Mogadishu geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.2
De positie van Bantu (Jareer) bevolkingsgroep
8. Eiser voert vervolgens aan dat verweerder ten onrechte niet heeft onderkend dat hij behoort tot een risicogroep dan wel een kwetsbare minderheidsgroep waardoor hij bij terugkeer gevaar loopt op vervolging respectievelijk een reëel risico loopt op een onmenselijke behandeling. Eiser behoort tot de Bantu bevolkingsgroep, daarbinnen tot de minderheidsgroep Jareer en daarbinnen weer tot de stam Shiidle. Deze stam wordt in nog groter mate gediscrimineerd dan de Jareer in het algemeen worden, omdat zij vanwege hun uiterlijke kenmerken niet worden gezien als ‘echte’ Somaliërs. Ter onderbouwing wijst eiser op een rapport uit 2018 van Besteman en Van Lehman
,genaamd
Somalia’s Southern War: The Fight Over Land an Labour,3 zoals aangehaald in het meest recente algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Somalië van 31 maart 2020,4 waarin wordt gesteld dat de primaire focus van Al-Shabaab het voortzetten is van de
afpersing van weerloze minderheidsgroepen zoals de Bantu’s. In paragraaf 2.4.2 van het ambtsbericht van 2017, waarnaar het ambstbericht uit 2020 verwijst,5 staat dat de Bantu (Jareer) de meest gemarginaliseerde minderheidsgroep in Somalië zijn en daar een uiterst lage sociale status hebben. Ook in het meest recente rapport van het US department of State (USDOS) van 11 maart 2020 over de mensenrechtensituatie in Somalië wordt beschreven dat minderheidsgemeenschappen in Somalië in diepe armoede leven onder talrijke vormen van discriminatie en uitsluiting.6 Eiser kan verweerders standpunt dat de Bantu (en meer in het bijzonder de Jareer en Shiidle) niet tot een risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep behoren dan ook niet volgen.
9. In het huidige asielbeleid inzake Somalië7 wordt de bevolkingsgroep van de Bantu (Jareer) niet aangemerkt als een risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep waarvoor geldt dat slechts met geringe indicaties aannemelijk is gemaakt dat er een reëel risico is op vervolging of een onmenselijke behandeling bestaat. De rechtbank begrijpt eiser zo dat hij aanvoert dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij in dit beleid de Bantu (Jareer) bevolkingsgroep niet aanmerkt als risico- of kwetsbare minderheidsgroep. De rechtbank volgt deze beroepsgrond niet. Het is weliswaar niet in geschil tussen partijen dat de Bantu (Jareer) een minderheidsgroep vormt in Somalië die gediscrimineerd wordt, maar
3 Uit: Michael Keating en Matt Waldman,
War and Peace in Somalia, 2018, p. 299 en verder.
4 Op bladzijde 28 en 29.
5 In paragraaf 4.1.2, blz 38.
6 USDOS – US Department of State,
Country Report on Human Rights Practices 2019 – Somalia, publicatiedatum 11 maart 2020.
7 Zie Vreemdelingencirculaire onderdelen C7/24.3.2 en C7/24.4.4.
dit betekent nog niet dat het een risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt, ook niet met de verwijzingen naar de rapporten, dat
de Bantu (Jareer) bevolkingsgroep als een risico- of kwestbare minderheidsgroep moet worden beschouwd omdat leden van deze groep bij terugkeer gevaar lopen op vervolging of onmenselijke behandeling . Dat eiser behoort tot de Bantu (Jareer) betekent daarom niet dat hij een reëel risico loopt op vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
Discriminatie wordt enkel als daad van vervolging beschouwt indien de vreemdeling zó ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren.8 Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat hiervan uit de door eiser genoemde rapporten niet is gebleken. Het ambtsbericht van maart 2020 en de verwijzing daarin naar het ambtsbericht uit 2017, het USDOS rapport van 11 maart 2020 geven blijk van discriminatie en maatschappelijke uitsluiting, maar van een onmogelijkheid om op maatschappelijke en sociaal gebied te functioneren blijkt niet. Ook is uit de rapporten niet gebleken dat sprake is van een reëel risico op onmenselijke behandeling, ook niet in samenhang met het gegeven dat eiser terugkeerder is. Verweerder heeft hierover terecht opgemerkt dat uit het ambtsbericht van maart 2020 blijkt dat er weinig informatie beschikbaar is over de situatie waarin Somaliërs die terugkeren komen te verkeren en dat het Amerikaanse onderzoek naar terugkerende Somaliërs, waar eiser een beroep op doet, enkel betrekking heeft op 20 personen, waarbij ook niet duidelijk is wat ieder van hen precies heeft meegemaakt na terugkomst. Het Amerikaanse onderzoek bevat onvoldoende informatie om een reëel risico op vervolging of onmenselijke behandeling aan te nemen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de rapporten die eiser heeft benoemd onvoldoende zijn betrokken in het asielbeleid van verweerder met betrekking tot Somalië en dat verweerder de Bantu (Jareer) bevolkingsgroep ten onrechte niet heeft aangemerkt als risico- of kwetsbare minderheidsgroep. Dat eiser ook nog behoort tot de minderheidsgroep Shiidle, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft niet onderbouwd dat deze minderheidsgroep wordt geconfronteerd met meer of andere problemen dan die waarmee de Bantu bevolkingsgroep wordt geconfronteerd.
Al-Shabaab
10. Eiser voert aan dat hij bij terugkeer naar Somalië zal worden gerekruteerd door de Al - Shabaab. Uit het ambtsbericht van maart 2020 blijkt dat de Al-Shabaab het hebben gemunt op minderheidsgroeperingen. Eiser valt op vanwege zijn lange verblijf buiten Somalië en hij zal als een verdachte van spionage worden beschouwd. Ook zal eiser gelet op zijn asielverhaal als deserteur worden beschouwd.
11. Volgens het landgebonden asielbeleid moet een vreemdeling die afkomstig is uit een gebied dat niet onder controle staat van Al-Shabaab (inclusief Mogadishu ) en die zich erop beroept dat hij door Al-Shabaab van wordt verdacht te spioneren voor de overheid aannemelijk maken dat juist hij zal worden geconfronteerd met Al-Shabaab. De enkele terugkeer uit het Westen is daartoe onvoldoende. Verweerder neemt het standpunt in dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser de bijzondere aandacht van Al-Shabaab zal krijgen bij terugkeer naar Somalië. Zo heeft eiser in het nader gehoor aangegeven dat hij na zo veel jaren niet meer zal worden herkend door de leden van Al-Shabaab.9 Verder was
8 Zie de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), onderdeel C2/2.5.
9 P. 11.
eiser geen lid van de Al-Shabaab, maar volgde hij alleen Koranlessen samen met vijftien tot twintig andere kinderen. Dat eiser zal worden gezien als deserteur en dat Al-Shabaab daarom actief naar hem op zoek zal gaan, wordt naar het oordeel van de rechtbank daarom terecht als niet geloofwaardig afgedaan. Dat Al-Shabaab, volgens een tweetal wetenschappers10, hun primaire focus hebben gericht op het afpersen van weerloze minderheidsgroepen, zoals de Bantu’s, is in zijn algemeenheid onvoldoende om reëel risico voor vervolging of onmenselijke behandeling aan te nemen. Daarbij heeft verweerder acht kunnen slaan op de omstandigheid dat eiser bij terugkeer niet terecht komt in een omgeving die onder controle staat van Al-Shabaab. De enkele stelling dat eiser in Mogadishu geen familie of sociaal netwerk heeft, is verder onvoldoende om ten aanzien van het aannemen van een reëel risico op onmenselijke behandeling tot een ander oordeel te komen.
Terugkeerder/ontheemden
12. Eiser stelt verder dat hij als terugkeerder behorend tot een minderheidsgroep zal opvallen. Hij zal met argusogen worden bekeken en worden gestigmatiseerd11. Volgens de UNHCR is het aannemelijk dat personen die terugkeren naar Mogadishu soortgelijke problemen zullen ondervinden als ontheemden.
13. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer vanwege zijn afkomst en uiterlijk problemen kan verwachten die er toe moeten leiden dat hij asielrechtelijke bescherming behoeft. Volgens verweerder zijn er in de loop van jaren vele Somaliërs teruggekeerd uit Europa en de Verenigde Staten. Dat eiser zal opvallen door zijn uiterlijk of mening houdt volgens verweerder geen stand nu de bevolkingssamenstelling in Mogadishu steeds diverser aan het worden is12. Dat de UNHCR aannemelijk vindt dat de problemen van terugkeerders soortgelijk zijn aan die van ontheemden, is voorts onvoldoende om hem als zodanig aan te merken. Eiser keert terug naar Mogadishu , de stad waar hij ook vandaan komt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle omstandigheden die hij heeft aangevoerd over de problemen die hij stelt te krijgen als terugkeerder voldoende in de besluitvorming heeft meegewogen.

Conclusie

14. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
10 Algemeen ambtsbericht maart 2020, pagina 28/29, par. 2.7.9.
11 Algemeen ambtsbericht maart 2020, pagina 28, par. 2.7.8.
12 Voornemen, pagina 6.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H.W. Schierbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.