Overwegingen
1. Eiser stelt [eiser] , geboren op [geboortedag] 1989 en van Russische nationaliteit te zijn. Hij staat ook bekend onder de personalia [eiser] , geboren op [geboortedag] 1989 en van Kazachse nationaliteit. Eiseres, zijn echtgenote, stelt [eiseres] , geboren op [geboortedag] 1995 en van Tadzjiekse nationaliteit, te zijn. Eiser en eiseres hebben samen een zoon, genaamd [naam] , geboren op
[geboortedag] 2015 en van Kazachse nationaliteit. Eisers hebben hier te lande op
30 september 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gedaan. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder onderzoek gedaan naar de vraag wie verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen. Uit EU-Vis is gebleken dat eisers op 15 juni 2018 door de buitenlandse vertegenwoordiging van Frankrijk, in vertegenwoordiging van de autoriteiten van Zwitserland, te Astana, gelegen in Kazachstan, in het bezit zijn gesteld van een Schengenvisum, welke geldig was van 23 juni 2018 tot 16 juli 2018 voor de duur van tien dagen. Verder is uit Eurodac gebleken dat eisers op 3 juli 2018 in Frankrijk een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend.
2. Desgevraagd heeft eiser verklaard dat hij Kazachstan in 2018 voor het laatst heeft verlaten. Hij is vanuit Oezbekistan per vliegtuig naar Frankrijk gereisd. Hij is op 28 juni of op 28 juli 2018 Frankrijk ingereisd. Hij heeft daar een verzoek om internationale bescherming ingediend. Eiser kan zich niet herinneren of hij dit verzoek om internationale bescherming in Frankrijk op 3 juli 2018 heeft ingediend. Eiser heeft onderdak gehad. Zijn verzoek om internationale bescherming is in Frankrijk afgewezen. Volgens de Franse autoriteiten kon eiser rustig teruggaan naar zijn land van herkomst. Hij heeft voor de duur van twee jaar en één of twee maanden in Frankrijk verbleven. Vervolgens is hij samen met zijn gezin met de bus via België naar Nederland gereisd. Eind september 2020 is eiser in Nederland aangekomen.
3. Eiseres heeft desgevraagd verklaard dat zij Tadzjikistan voor het laatst heeft verlaten in 2003. Zij is toen naar Kazachstan gegaan waar zij ongeveer achttien jaar heeft verbleven, Vervolgens is zij met haar gezin vanuit Oezbekistan naar Frankrijk gereisd. Eiseres kan zich niet precies herinneren wanneer zij Frankrijk zijn ingereisd. Zij bevestigt dat zij op 3 juli 2018 in Frankrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Haar verzoek om internationale bescherming is in Frankrijk afgewezen. Zij heeft op 28 september 2020 Frankrijk verlaten. Zij is samen met haar man en zoontje met een bus naar Nederland gereisd, waar zij op 29 september 2020 zijn aangekomen.
4. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 25 november 2020 Frankrijk gevraagd eisers terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. De Franse autoriteiten hebben op 30 november 2020 ermee ingestemd om eisers op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening terug te nemen.
5. Gelet op het vorenstaande is Frankrijk in beginsel verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers oftewel hun verzoeken om internationale bescherming. Dit komt slechts anders te liggen als verweerder ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening dit verzoek zelf dient te behandelen als het niet mogelijk is een asielzoeker over te dragen aan de lidstaat die in de eerste plaats als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen, omdat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in die lidstaat susteemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) dan wel artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
6. Verder kan elke lidstaat ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een bij hem gedaan verzoek om internationale bescherming behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
7. Eiser wil niet terug naar Frankrijk. Zijn asielaanvraag is in Frankrijk afgewezen en de Franse autoriteiten hebben hem verteld dat hij rustig naar zijn land terug zou kunnen gaan. Bij aankomst in Toulouse sliep hij op de grond in het ziekenhuis. Hij kreeg geen overnachting totdat hij iemand ontmoette, een tolk, die hem vertelde wat hij het beste kon doen. Eiser heeft toen onderdak gekregen in een andere stad. Zijn zoon kon in Frankrijk niet naar school. Verder kreeg eiser in Frankrijk geen medische hulp. Hij had daar wel om gevraagd nadat zijn tanden eruit zijn geslagen. Eiser had problemen met zijn kaken en tanden. Hij had wel een afspraak bij een arts, maar deze afspraak werd steeds geannuleerd. Hij kwam steeds bij die arts in de kliniek, maar hij werd niet geholpen. Eiser heeft hierover een klacht ingediend bij een vluchtelingenorganisatie genaamd Regar, maar hij kreeg geen gehoor en geen hulp. Eiser heeft een verzoek on internationale bescherming ingediend, omdat hij veel heeft gelezen en gehoord over Nederland. Kennissen van hem zijn in Nederland geweest. Volgens eiser schijnt het dat Nederland anders met mensen omgaat. Hij wil de Fransen niet beschuldigen, maar misschien is hij in Frankrijk bij toeval bij mensen terechtgekomen die het anders voorhadden en die misschien racistisch waren.
8. Eiseres wil evenmin terug naar Frankrijk. Haar asielaanvraag is in Frankrijk afgewezen. De Franse autoriteiten hebben haar gezegd dat zij maar terug moet keren naar Tadzjikistan als zij vreest voor maatregelen in Kazachstan. In Frankrijk hebben zij en haar gezin eerst twee maanden op het vliegveld verbleven. Daarna verbleven zij vier maanden bij de ingang van een ziekenhuis op straat. Daarna zijn zij naar een klein dorpje gegaan, waar zij vier maanden in een hotel hebben geslapen. Later hebben eiseres en haar gezin nog in een ander hotel geslapen, vervolgens op een camping, daarna in een klein appartementje en daarna op straat verbleven. Eiseres zag zich genoodzaakt om naar Nederland te komen, omdat haar asielaanvraag in Frankrijk was afgewezen.
9. Verder is namens eiser en eiseres aangevoerd dat de besluiten van 15 januari 2021 onzorgvuldig zijn, omdat er onvoldoende rekening mee is gehouden dat zij in Frankrijk op straat kwamen te staan en hun zoontje niet naar school kon gaan. Bovendien hebben zij in Frankrijk onvoldoende medische zorg gekregen. Dit is een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM, artikel 4 van het Handvest en het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK). Daarbij komt dat terugkeer naar Kazachstan niet zonder gevaar is. Eiser verwacht bij terugkeer in Kazachstan ernstige problemen te ondervinden met de overheid. In Frankrijk is dat niet erkend. Eisers zijn zeer angstig om terug te gaan naar Kazachstan. Naar Frankrijk terugkeren heeft volgens eisers geen zin omdat hen daar al is gezegd dat zij niet in Frankrijk mogen blijven. Bovendien zijn zij in Frankrijk op straat terecht gekomen.
10. Eiser voert verder aan dat hij diverse medische problemen heeft, onder meer als gevolg van mishandelingen in Kazachstan. Hij mist onderin zijn mond een groot deel van zijn tanden en in zijn kaken zijn platen geplaatst na ernstige mishandeling. Daarnaast kampt hij met hepatitis C en psychische klachten als gevolg van de mishandelingen. Eiseres heeft last van een chronische nieraandoening waarvoor zij als kind ook is geopereerd. Er is nu geen behandeling hiervoor in Nederland, maar eiseres geeft aan wel pijnklachten te hebben bij de nieren. Eiser en eiseres menen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met hun gezondheidsproblemen. Zij zullen die indien mogelijk nog verder onderbouwen met medische informatie. Zij hebben beiden een medische machtiging getekend waarmee hun gemachtigde medische informatie kan opvragen. Eisers stellen zich op het standpunt dat die informatie mogelijk van invloed is op de vraag of zij kunnen worden overgedragen aan Frankrijk. Eiser heeft hieraan nog toegevoegd dat zijn medische klachten ook reden waren voor indiening van een aanvraag voor verblijf op medische gronden in Frankrijk, maar dat dit zonder succes was. Daarnaast maken eiser en eiseres zich zorgen over hun zoontje, voor wie het niet goed is dat hij met zijn ouders een zorgelijk en zwervend bestaan leidt.
11. Eiser en eiseres menen vanwege hun ervaringen in Frankrijk dat verweerder ten aanzien van Frankrijk niet zonder meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. In dit verband wijzen zij ook op het AIDA-rapport (update 2019 die in april 2020 verscheen) over de situatie in Frankrijk voor diverse categorieën asielzoekers. Daaruit blijkt dat het aantal asielzoekers dat daadwerkelijk opvang kreeg in Frankrijk veel lager was dan het aantal geregistreerde asielzoekers (52%). Het aantal asielaanvragen is hoger dan de beschikbare plekken en hoewel in het rapport staat aangeven dat deze laatsten vooral gericht zijn op opvang van gezinnen, zijn eisers op een gegeven moment toch op straat gekomen. Verder blijkt uit het rapport dat de screening van mensen met bijvoorbeeld een trauma, zoals eiser, niet plaatsvindt. Screening op kwetsbaarheid vindt enkel plaats op basis van objectieve criteria zoals leeftijd en zwangerschap. Dit kan ervoor zorgen dat eisers bij terugkeer in Frankrijk opnieuw niet opvallen als personen die speciale zorg behoeven.
12. Eisers verwijzen tevens naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 2 juli 2020 in de zaak N.H. en anderen tegen Frankrijk (nr. 28820/13), waarin een 3 EVRM schending werd aangenomen. Die zaak ging ook over gebreken in het opvangsysteem die ervoor zorgen dat mensen die hulp en zorg nodig hebben dat niet krijgen.
13. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent onder andere dat verweerder ervan uit mag gaan dat Frankrijk opvang en (noodzakelijke) medische voorzieningen aanbiedt aan mensen die daar recht op hebben en dat deze opvang en (medische) voorzieningen vergelijkbaar zijn met wat in Nederland aan mensen in dezelfde omstandigheden wordt aangeboden. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel houdt tevens in dat verweerder ervan uit mag gaan dat bij het uitblijven van deze voorzieningen, mensen hierover in Frankrijk hun beklag kunnen doen bij de desbetreffende (hoger) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties, en de autoriteiten daar niet totaal onverschillig tegenover staan. Verder volgt uit het interstatelijk vertrouwensbeginsel dat verweerder ervan uit mag gaan dat Frankrijk zorgvuldig onderzoekt, met in achtneming van zowel de Kwalificatierichtijn als het Vluchtelingenverdrag en het EVRM, of asielzoekers voor internationale bescherming in aanmerking komen. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat verweerder hier niet (meer) vanuit kan gaan en dat dit uitgangspunt niet (langer) meer klopt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers hierin niet geslaagd.
14. Uit het door eisers aangehaalde rapport van AIDA, ‘Country Report: France, 2019 update’, van 1 april 2020 blijkt weliswaar dat de situatie voor asielzoekers in Frankrijk zorgelijk is, maar anders dan eisers betogen is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van zodanige tekortkomingen in de asielprocedure en van de opvangvoorzieningen dat moet worden geconcludeerd dat deze aan overdracht van Dublinclaimanten aan Frankrijk in de weg staat. Uit pagina’s 89 tot en met 91 van het rapport kan worden opgemaakt dat er niet altijd voldoende opvangcapaciteit is in Frankrijk, doch uit het rapport volgt ook dat asielzoekers, waaronder Dublinclaimanten, in beginsel recht hebben op opvang. Naar het oordeel van de rechtbank is uit het rapport niet gebleken dat het gebrek aan opvang dermate structureel is dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. De rechtbank schaart zich dan ook achter hetgeen is overwogen in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 23 juli 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:8749) waarnaar verweerder heeft verwezen in de bestreden besluiten. Daarbij komt dat eisers zelf hebben aangeven dat de opvang in Frankrijk met name is gericht op gezinnen. Ook uit de verklaringen van eisers blijkt dat zij in Frankrijk als gezin opvang hebben gehad. Dat zij, zoals zij stellen, op een gegeven moment op straat werden gezet, betekent niet, voor zover eisers al dienen te worden gevolgd in deze niet nader onderbouwde stelling, dat Frankrijk zich in het geval van eisers zich niet aan de Opvangrichtlijn of andere internationale verlichtingen heeft gehouden. Het onthouden van opvang en voorzieningen kan immers het gevolg zijn van de stand van de asielprocedure waar eisers zich in bevonden (als uitgeprocedeerden) en wil op zichzelf niet zeggen dat Frankrijk jegens hen in strijd heeft gehandeld met de van toepassing zijnde richtlijnen of andere internationale verplichtingen. Bovendien had van eisers mogen worden verwacht dat zij zich in Frankrijk hadden gewend tot de daartoe aangewezen instanties of (hogere) autoriteiten als zich daadwerkelijk problemen met de opvang aldaar hebben voorgedaan. Dat zelfde geldt voor de, overigens ook niet nader onderbouwde stelling van eisers, dat hun zoontje in Frankrijk niet naar school kon gaan. Gesteld noch gebleken is dat dit voor eisers niet mogelijk was dan wel bij voorbaat zinloos zou zijn om zich hierover te beklagen. 15. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers verder geen concrete aanknopingspunten aangedragen op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat zij na overdracht in het kader van Dublin geen opvang zullen krijgen. Voor zover zich in dat kader niettemin problemen mochten voordoen, ligt het op hun weg om zich daarover te beklagen bij de (hogere) Franse autoriteiten of geëigende instanties. Hierbij acht de rechtbank nog relevant dat uit het AIDA-rapport van maart 2019 volgt dat asielzoekers beroep kunnen instellen als zij geen opvang krijgen (vergelijk de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 14 mei 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:4377). Dit volgt ook uit de update van dit rapport van april 2020 (pagina 85). 16. Eisers beroep op het arrest van het EHRM van 2 juli 2020 inzake N.H. en anderen tegen Frankrijk (ECLI:CE:ECHR:2020:0702JUD002882013) slaagt niet. Dit arrest gaat over vijf alleenstaande mannen, geen Dublinclaimanten, die in 2013 en 2014 asiel in Frankrijk wilden aanvragen. Tussen hun verzoek om geregistreerd te worden als asielzoeker en de daadwerkelijke registratie zat enkele maanden in plaats van de destijds geldende wettelijke termijn van vijftien dagen. In de tussengelegen periode konden de mannen geen aanspraak maken op opvang of andere verstrekkingen omdat zij niet de status hadden van asielzoeker. Het EHRM heeft geoordeeld dat die situatie, in drie gevallen, strijdig was met artikel 3 van het EVRM. De situatie van eisers is niet vergelijkbaar, alleen al omdat zij Dublinclaimanten zijn en Frankrijk zich verantwoordelijk heeft gesteld voor het in behandeling nemen van hun asielaanvragen. Het arrest van het EHRM betreft bovendien niet de actuele situatie in Frankrijk, maar gaat over de periode 2013-2015.
17. De rechtbank is voorts van oordeel dat het feit dat de asielaanvragen van eisers in Frankrijk zijn afgewezen, niet betekent dat de asielprocedure in Frankrijk niet aan de Europese standaarden voldoet en dat hun asielverzoek niet is getoetst aan het Vluchtelingenverdrag en het EVRM, verdragen waarbij ook Frankrijk partij is. De ervaring leert, ook in Nederland, dat niet ieder verzoek om internationale bescherming voor inwilliging in aanmerking komt. Aan de verklaring van eiser dat hij, nadat hij in Frankrijk een negatieve beschikking had gekregen, in Nederland een nieuwe poging wilde wagen met als doel om een verblijfsvergunning te verkrijgen, heeft verweerder terecht geen betekenis gehecht. De Dublinverordening is onder meer in het leven geroepen om het zogenaamde ‘asielshoppen’ tegen te gaan. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat asielzoekers in steeds weer een andere lidstaat hun asielaanvraag inhoudelijk beoordeeld kunnen krijgen om te zien of ze in die andere lidstaat wel kans maken op verlening van internationale bescherming of ter vaststelling van hun niet nader geconcretiseerde stelling dat de statusdeterminatie in de lidstaat die in de eerste plaats verantwoordelijk is voor de behandeling van hun verzoek niet op de juiste wijze is geschied. De verklaring van eiser dat hij hier te lande een asielaanvraag heeft gedaan omdat hij veel over Nederland heeft gelezen en (van kennissen) gehoord, is in het kader van Dublin dan ook evenmin van belang. Deze omstandigheid kan niet afdoen aan de verantwoordelijkheid van Frankrijk voor de behandeling van eisers asielaanvragen. Verder is de stelling van eisers dat in Frankrijk niet is opgevallen dat zij speciale zorg behoeven dan wel (extra) kwetsbaar zijn, niet onderbouwd. Nog los daarvan zegt eventuele bijzondere kwetsbaarheid nog niet dat internationale bescherming moet worden verleend.
18. De rechtbank is verder van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van (indirect) refoulement bij overdracht van hen aan de Franse autoriteiten. Immers, aangenomen mag worden dat hun eerdere asielverzoeken in Frankrijk al zijn getoetst aan de in het Vluchtelingenverdrag en het EVRM neergelegde verbod van refoulement. Dat de Franse autoriteiten hen duidelijk hebben gemaakt dat zij kunnen terugkeren naar Kazachstan of Tadzjikistan, vloeit voort uit de verplichtingen die Richtlijn 2008/115/EG (de Terugkeerrichtlijn) de lidstaten oplegt. Verder kan uit artikel 19, derde lid, van de Dublinverordening worden afgeleid dat de verantwoordelijke lidstaat de nodige maatregelen neemt en ten uitvoer legt om ervoor te zorgen dat vreemdelingen wier verzoek om internationale bescherming is afgewezen die lidstaat verlaten.
19. Eisers hebben niet onderbouwd dat zij bij terugkeer naar Frankrijk niet in de asielprocedure zullen worden opgenomen als zij daar een herhaald asielverzoek doen. De Franse autoriteiten zijn akkoord gegaan met de terugname van eisers. Daarmee hebben zij de verantwoordelijkheid voor de behandeling van deze asielaanvragen aanvaard. De Terugkeer-, Opvang-, Kwalificatie- en Procedurerichtlijn gelden ook in Frankrijk. Er zijn geen concrete aanknopingspunten aangedragen om te veronderstellen dat Frankrijk zich niet (meer) aan die richtlijnen en zijn internationale verplichtingen houdt. De rechtbank ziet dan ook niet in dat eisers het risico lopen op (indirect) refoulement en na overdracht aan Frankrijk direct en zonder enig nader onderzoek te doen naar hun herhaald verzoek zullen uitzetten.
20. Met betrekking tot de door eisers gestelde medische problemen, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers geen medische stukken hebben overgelegd, Hierdoor is ook niet gebleken dat zij onder specialistische behandeling staan of deze behoeven. Verder zijn er geen aanwijzingen dat Nederland, aangenomen dat de door eisers gestelde medische problematiek juist is, het meest aangewezen land is om eisers te behandelen. Hierbij heeft verweerder terecht in aanmerking genomen dat Frankrijk dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland en daarom in staat moet worden geacht dat eventuele medische problemen goed te kunnen behandelen. Daarbij komt uit de verklaringen van eisers niet naar voren dat hen in Frankrijk toegang tot medische zorg structureel is onthouden of geweigerd. Uit de verklaringen van eiser komt namelijk naar voren dat hij een afspraak had met een arts. Dat deze afspraak steeds weer werd geannuleerd, zoals eiser stelt, betekent niet dat eiser niet voor medische zorg in aanmerking kwam. Indien eiser ontevreden was, had het op zijn weg gelegen om hierover zijn beklag te doen bij de (hogere) Franse autoriteiten dan wel geëigende instanties. Dat eiser zich hierover zonder succes heeft beklaagd bij de vluchtelingenorganisatie Regar, is niet onderbouwd. Los daarvan is niet gebleken of aannemelijk gemaakt dat eiser alle mogelijkheden heeft benut die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden. Voor zover eisers betogen dat hun medische situatie mogelijk aan overdracht aan Frankrijk in de weg staan en zij daarmee impliciet een beroep doen op het arrest van het Hof van justitie van 16 februari 2017 in de zaak C.K. tegen Slovenië (C-578/16, ECLI:EU:C:2017:127), worden zij daarin niet gevolgd. Eisers hebben niet met objectieve gegevens aangetoond dat overdracht een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van hun gezondheidstoestand tot gevolg heeft.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eisers aan Frankrijk van een onevenredige hardheid getuigt, Evenmin is gebleken van een bijzonder samenstel van factoren dat maakt dat de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming in Nederland in de rede ligt zoals bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening. In de verklaring van eiser en eiseres dat zij zich zorgen maken over hun zoontje, voor wie het niet goed is dat zijn ouders zo’n zorgelijk en zwervend bestaan leiden, hoefde verweerder evenmin aanleiding te zien om de asielverzoeken onverplicht aan zich te trekken. Nog daargelaten dat de situatie van eisers hierin niet verschilt van de situatie van andere gezinnen die in het kader van Dublin aan een andere lidstaat worden overgedragen, is dit in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de ouders (eiser en eiseres) en niet van verweerder.
22. De beroepen zijn ongegrond. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.