ECLI:NL:RBDHA:2021:12620

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
NL21.3996
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van Marokko als veilig land van herkomst in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, afkomstig uit Marokko, zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, omdat het bestreden besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet voldoende gemotiveerd was. De rechtbank oordeelde dat Marokko als veilig land van herkomst niet kon worden gehandhaafd, gezien de specifieke omstandigheden van de eiser, die te maken hadden met zijn medische situatie en de beschikbaarheid van behandeling in Marokko.

De eiser had in zijn asielaanvraag aangevoerd dat hij vanwege zijn hiv-besmetting en de daaruit voortvloeiende medische noodzaak niet veilig terug kon keren naar Marokko. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder in de beroepsfase onvoldoende had onderbouwd dat Marokko in het geval van de eiser als veilig kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om de herbeoordeling van Marokko als veilig land van herkomst te overleggen, maar oordeelde dat de herbeoordeling niet voldeed aan de vereisten van de Procedurerichtlijn.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten, omdat de herbeoordeling van Marokko als veilig land van herkomst niet inhoudelijk was betwist door de eiser. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eiser toegewezen, die zijn vastgesteld op € 1.498,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.3996

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. Y.E. Verkouter),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft ook geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) gekregen en moest Nederland onmiddellijk verlaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL21.3997, op 30 april 2021 op zitting behandeld.Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor drie maanden geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen om te beoordelen of naar aanleiding van het door eiser in beroep overgelegde (Nederlandse) patiëntendossier uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw moet worden verleend. Verweerder is toen ook in de gelegenheid gesteld om de situatie in Marokko opnieuw te beoordelen naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 7 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:738. In verband daarmee heeft de rechtbank bij uitspraak van 6 mei 2021 het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen.
Verweerder heeft bij brief van 16 augustus 2021 het advies van Bureau Medisch Advisering (BMA) en de herbeoordeling van 6 mei 2021 van de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst overgelegd.
Verweerder heeft naar aanleiding van het BMA-advies bij besluit van 27 augustus 2021 aan eiser uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw.
Eiser is in de gelegenheid gesteld om te reageren op de brief van 6 mei 2021 en het besluit van 27 augustus 2021 en heeft dat op 3 september 2021 gedaan.
Bij aanvullend besluit van 14 september 2021 (aanvullend bestreden besluit) heeft verweerder het zelfstandig besluit van 27 augustus 2021 ingetrokken, omdat een aanvullend besluit op het bestreden besluit had moeten volgen. Eiser heeft op 5 oktober 2021 gereageerd op het aanvullende bestreden besluit. Verweerder heeft vervolgens op 6 oktober 2021 een reactie ingediend.
Nadat beide partijen toestemming hebben gegeven om de zaak af te doen zonder nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek op 14 oktober 2021 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum eiser].
2. Op 4 maart 2021 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft Marokko verlaten om zijn leven te verbeteren, omdat hij daar leefde onder armoedige omstandigheden. Daarnaast legt hij aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij besmet is geraakt met het hiv-virus. Hiervoor gebruikt hij sinds 2014 medicatie die hij in Marokko niet kan krijgen. Bij terugkeer naar Marokko vreest hij terecht te komen in een medische noodsituatie en vreest hij voor een discriminatoire behandeling vanwege zijn hiv-besmetting.
3. Het asielrelaas bevat de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- overige omstandigheden.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. De overige omstandigheden waar eiser over heeft verklaard, raken zijn economische en medische situatie en missen asielrechtelijke relevantie. Deze omstandigheden zijn daarom niet betrokken bij de beoordeling van het asielverzoek. Verweerder merkt Marokko aan als veilig land van herkomst en eiser heeft volgens hem niet aannemelijk gemaakt dat Marokko in zijn geval niet kan worden beschouwd als veilig land. De aanvraag is daarom afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Aan eiser is ook geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw.
4. Eiser betoogt dat voorafgaand aan het gehoor ten onrechte geen medisch onderzoek door Medifirst is verricht. Ter onderbouwing verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 18 februari 2020, ECLI:NL:RBDHA:2021:138, die onder meer overwoog dat artikel 3.109ca van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) niet bepaalt dat artikel 3.108b van het Vb niet van toepassing, wat betekent dat het afkomstig zijn uit een veilig land van herkomst geen rechtvaardiging is om vreemdelingen procedurele waarborgen, zoals bedoeld in artikel 24 van Richtlijn 2013/32 (de Procedurerichtlijn), te onthouden.
4.1.
Eisers asielaanvraag is in spoor 2 gestart en behandeld, omdat hij afkomstig is uit Marokko en dit land in zijn algemeenheid kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst. Dat verweerder op grond van artikel 3.109ca, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb in samenhang met artikel 3.109, zesde lid, van het Vb niet verplicht is om medisch onderzoek aan te bieden als een asielaanvraag vermoedelijk kennelijk ongegrond wordt verklaard omdat een vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst, betekent niet zonder meer dat bij behandeling van zaken in het tweede spoor artikel 24 van de Procedurerichtlijn niet in acht hoeft te worden genomen. Medisch onderzoek kan in dit soort gevallen plaatsvinden als hiervoor aanwijzingen zijn en dit voor het verdere verloop van de asielprocedure noodzakelijk wordt geacht. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat zowel voor, gedurende en na het gehoor geen indicaties zijn gebleken die hem reden hadden moeten geven om Medifirst te raadplegen. Bij dit oordeel is van belang dat eiser niet met (medische) stukken heeft onderbouwd dat en op welke manier zijn hiv-besmetting eraan in de weg stond om (concreet en duidelijk) te verklaren. Eiser heeft bovendien zelf verklaard dat hij geen klachten heeft door zijn hiv-besmetting, dat hij lichamelijk en geestelijk in staat is om het gehoor te laten plaatsvinden en dat er geen dingen zijn waar tijdens het gehoor rekening mee moet worden gehouden (pagina 3, veilig land gehoor).
De enkele, ter zitting door eiser ingenomen stelling dat hij een drugsverleden heeft en dat dit had moeten worden onderzocht omdat het van invloed kan zijn op de mogelijkheid om een aannemelijke verklaring af te leggen, is niet onderbouwd. Bovendien heeft eiser dit, gezien de hiervoor aangehaalde verklaring tijdens het gehoor, tijdens de gehoren niet aan verweerder duidelijk gemaakt.
Gelet op dit alles heeft verweerder mogen uitgaan van eisers afgelegde verklaringen.
De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser heeft eerst ter zitting het standpunt ingenomen dat gelet op de Afdelings-uitspraak van 7 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:738, Marokko niet meer als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, omdat daar geen zorgvuldig onderzoek naar heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de in artikel 37, derde lid, van de Procedurerichtlijn genoemde bronnen. Daarnaast voert eiser aan dat Marokko in zijn individuele geval niet kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Hij stelt als eerste dat de medische behandeling die hij moet krijgen daar niet beschikbaar is. Uit het rapport van US Department of State (USDOS) van 11 maart 2020 blijkt dat er in Marokko weinig behandelopties zijn en dat 52% van de mensen, die besmet zijn met hiv, hiervoor niet worden behandeld. Daarbij komt dat eiser Marokko ruim twintig jaar geleden heeft verlaten en niet meer beschikt over een netwerk en financiële middelen, waardoor het nog moeilijker zal zijn om te worden behandeld.
Daarnaast kan Marokko in eisers geval ook niet worden aangemerkt als veilig land van herkomst, omdat er een stigma rust op (besmetting met) hiv en hij (daarom) slachtoffer zal worden van discriminatie. Hiertoe verwijst eiser naar genoemd USDOS-rapport (pagina 36). Volgens eiser zorgt het stigma op hiv ervoor dat de Marokkaanse overheid welbewust niet meer behandelopties beschikbaar stelt, waarbij wordt verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 18 december 2014, ECLI:EU:C:2014:2452 (arrest M'bodj). Gelet op het voorgaande wordt de situatie voor eiser in Marokko onhoudbaar en loopt hij bij terugkeer een reëel risico op een situatie die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM).
5.1.
Omdat de rechtbank het onderzoek ter zitting heeft geschorst in afwachting van de beoordeling van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw, heeft de rechtbank verweerder ook in de gelegenheid kunnen stellen om de hernieuwde toetsing van Marokko als veilig land van herkomst over te leggen. Dat eiser dit standpunt pas ter zitting heeft ingenomen hoeft in verband met de eisen van een goede procesorde daarom niet buiten beschouwing worden gelaten. Verweerder heeft zich uiteindelijk ter zitting ook niet beroepen op strijd met de eisen van een goede procesorde.
5.2.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de herbeoordeling van Marokko als veilig land van herkomst niet aan de in artikel 37 van de Procedurerichtlijn omschreven vereisten voldoet. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het besluit kent een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand laten als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb en overweegt daartoe als volgt.
5.2.1.
Verweerder heeft in de beroepsfase zijn aan de voorzitter van de Tweede Kamer gerichte brief van 6 mei 2021 inzake ‘de herbeoordeling veilige landen van herkomst – Georgië, Marokko en Tunesië’ met bijgevoegde toelichting per land overgelegd. Verweerder heeft daarbij de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst voortgezet. Eiser heeft de herbeoordeling van 6 mei 2021 niet inhoudelijk betwist. Al om die reden is er geen grond voor het oordeel dat de herbeoordeling van Marokko als veilig land van herkomst van 6 mei 2021 niet in overeenstemming is met artikel 37, derde lid, van de Procedurerichtlijn. Gelet hierop heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat Marokko in zijn algemeenheid een veilig land van herkomst is.
5.3.
Omdat er een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat vreemdelingen uit Marokko geen rechtsbescherming nodig hebben, is het aan eiser om aannemelijk te maken dat Marokko voor hem geen veilig land van herkomst is en dat de Marokkaanse autoriteiten hem geen bescherming of hulp kunnen of willen bieden.
5.4.
Hierin is eiser niet geslaagd. Verweerder heeft de medische situatie van eiser terecht niet getoetst in het kader van een verblijfsvergunning asiel. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1733, onder verwijzing naar het arrest M'Bodj overwogen dat de limitatieve opsomming van gronden in artikel 29, eerste lid, van de Vw geen grondslag biedt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd om medische redenen en dat daarom in dat kader geen beoordeling plaatsvindt of een vreemdeling bij uitzetting een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat eiser met het overleggen van het USDOS-rapport niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij terugkeer naar Marokko voor hem een onhoudbare situatie ontstaat omdat hij daar zal worden gediscrimineerd vanwege zijn hiv-besmetting. Uit dit rapport – dat overigens ziet op informatie tot 2016 – volgt bijvoorbeeld niet dat eiser door zijn hiv-besmetting zal worden aangemerkt of zal worden gezien als LHBTI, ten aanzien van wie Marokko niet als veilig land van herkomst wordt aangemerkt. Daarnaast blijkt uit dit rapport dat het Nationaal Strategisch Plan 2017–2021 is opgezet om onder meer discriminatie aan te pakken.
6. Eiser betoogt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door zich zonder BMA-advies op het standpunt te stellen dat artikel 64 van de Vw niet van toepassing is.
Ter onderbouwing heeft eiser medische informatie uit Italië van juli 2020 en een uitdraai van zijn (Nederlandse) patiëntendossier van 15 maart 2021 ingebracht.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft gesteld dat er geen recentere medische informatie is overgelegd dan de medische informatie uit Italië van juli 2020 en dat daarmee niet is gebleken dat eiser in Nederland onder behandeling staat. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst, omdat eiser pas in beroep recente medische informatie heeft overgelegd, waaruit blijkt dat hij in Nederland wordt behandeld met de hiv-remmer Juluca. Verweerder heeft bij brief van
16 augustus 2021 het vervolgens verrichte BMA-onderzoek overgelegd. Hieruit volgt dat eiser in Nederland onder medische behandeling staat die van blijvende aard is, dat het uitblijven van deze behandeling op korte termijn zal leiden tot een medische noodsituatie en dat voor eiser in Marokko geen of onvoldoende behandelmogelijkheden zijn. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder uiteindelijk, bij aanvullend bestreden besluit, uitstel van vertrek verleend van 27 augustus 2021 tot 27 augustus 2022. Op grond van het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op dit aanvullend bestreden besluit, dat voor een deel vervanging van het bestreden besluit behelst, namelijk voor zover dat ziet op het in eerste instantie afgewezen maar dus later toegewezen uitstel van vertrek. De rechtbank zal daarover nu dan ook een oordeel geven in het licht van wat partijen daarover hebben aangevoerd.
6.2.
Eiser stelt zich in zijn reactie van 3 september 2021 primair op het standpunt dat hem ten onrechte geen uitstel van vertrek is verleend met ingang van de datum van de aanvraag, 4 maart 2021. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat verweerder hem uitstel van vertrek moet verlenen met ingang van de datum van de zienswijze, de gronden van het beroep of de datum van het BMA-onderzoek, respectievelijk 11 maart 2021,
23 maart 2021 of 16 augustus 2021. Verweerder heeft in zijn reactie aangegeven dat de ingangsdatum van 27 augustus onjuist is en stelt zich onder verwijzing naar de motivering in het aanvullend bestreden besluit en Werkinstructie 2018/16 (WI 2018/16) betreffende artikel 64 van de Vw op het standpunt dat het uitstel van vertrek is verleend met ingang van de datum van toesturen van de toestemmingsverklaring, 21 mei 2021. Eiser houdt in zijn reactie van 5 oktober 2021 vast aan zijn eerder ingenomen standpunt en voegt daaraan toe dat rechtsongelijkheid wordt gecreëerd indien wordt vastgehouden aan 21 mei 2021 als ingangsdatum. Eiser was namelijk niet bij machte om (eerder) een toestemmingsverklaring toe te sturen.
6.3.
Op grond van paragraaf A3/7.3.1. Vc verleent verweerder uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw met als ingangsdatum de datum van de aanvraag om uitstel van vertrek door de vreemdeling. Uitzondering hierop is onder meer de situatie dat:
- de vreemdeling de voor de aanvraag relevante bewijsmiddelen na het indienen van de aanvraag heeft aangeleverd. Dan geldt als ingangsdatum de datum waarop de vreemdeling zijn aanvraag compleet heeft gemaakt.
6.4.
In WI 2018/16 staat onder paragraaf 3B over de ambtshalve toets in de asiel-procedure dat de ingangsdatum van het te verlenen uitstel van vertrek de datum is van de (asiel)aanvraag. Voor een overzicht van relevante ingangsdata wordt verwezen naar de tabel in de bijlage, waar staat dat bij een ambtshalve toetsing asiel en een definitief besluit in het kader van artikel 64 van de Vw, de ingangsdatum de datum is van de aanvraag of de datum waarop de stukken compleet zijn (als de toestemmingsverklaring is ontvangen).
6.5.
Niet in geschil is dat bij uitblijven van medische behandeling op termijn een medische noodsituatie wordt verwacht en dat de voor eiser noodzakelijke behandeling in Marokko niet (voldoende) aanwezig is. Nu is enkel nog de ingangsdatum van het uitstel van vertrek in geschil.
6.6.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de ingangsdatum van het uitstel van vertrek niet hoefde te stellen op de aanvraagdatum of de datum van de zienswijze, de beroepsgronden of het BMA-onderzoek. Verweerder is naar aanleiding van de in beroep overgelegde nieuwe medische informatie alsnog overgegaan tot inwilliging van het uitstel van vertrek. Uit WI 2018/16 blijkt dat verweerder in zo een situatie kan afwijken van de hoofdregel (ingangsdatum = datum van aanvraag) en dat dan de uitzonderingssituatie geldt, waarbij als ingangsdatum wordt gehanteerd de datum waarop de vreemdeling zijn aanvraag compleet heeft gemaakt. Dit blijkt ook uit paragraaf A3/7.3.1. van de Vc. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, kan de rechtbank niet inzien dat verweerder door het hanteren van de ingangsdatum van 21 mei 2021 in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel (zoals de rechtbank het beroep van eiser op rechtsongelijkheid begrijpt).
7. Eiser betoogt dat hem in het aanvullend besluit ten onrechte een inreisverbod is opgelegd.
7.1.
Verweerder heeft in zijn reactie van 6 oktober 2021 aangegeven dat in het aanvullend bestreden besluit abusievelijk is vermeld dat eiser in het bestreden besluit een inreisverbod is opgelegd. Hij verwijst naar het voornemen waarin staat dat aan eiser door de Italiaanse autoriteiten een inreisverbod is opgelegd, dat geldig is tot 15 oktober 2023 en dat blijft gehandhaafd. De rechtbank stelt vast dat dit laatste inderdaad in het voornemen staat (zie pagina 2). Eisers beroepsgrond berust dus op een onjuiste lezing van het bestreden besluit. Omdat zijn uitzetting tijdelijk achterwege blijft op grond van artikel 64 van de Vw, is de werking van het (door Italië opgelegde) inreisverbod ook tijdelijk opgeschort (zie artikel 66a, zesde lid, aanhef en onder b, van de Vw). De beroepsgrond slaagt niet.
8. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.498,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.498,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van mr.P.R. de Man, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.