5.31 (…)DFAT assesses that, unless they were the subject of adverse official attention prior to departing Iran (e.g. for their political activism), returnees are unlikely to attract attention from the authorities, and face a low risk of monitoring, mistreatment or other forms of official discrimination.”
42. Vanwege de ongeloofwaardig geachte onderdelen van hun relazen is verweerder van mening dat niet is gebleken dat eisers in de negatieve belangstelling staan van de Iraanse autoriteiten dan wel bij terugkeer zouden komen te staan. Zoals door eisers zelf is verklaard, is naast hun familie niemand bekend met hun afvalligheid. Zij hebben hun afvalligheid niet actief uitgedragen en hebben hier ook geen problemen mee ervaren. Aangezien hun bekering niet geloofwaardig is, mag eveneens worden aangenomen dat zij bij terugkeer evenmin activiteiten op dat vlak zullen verrichten waardoor zij in de negatieve belangstelling zouden komen te staan.
De beoordeling: de beroepen zijn gegrond
43. Verweerder heeft – mede naar aanleiding van de beroepsgronden waarin is verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:977) – een gebrek geconstateerd in het besluit ten aanzien van eiser en daarom een herstelbesluit genomen. In dit aanvullend besluit heeft verweerder een nadere motivering gegeven over de weging van de drie elementen uit Werkinstructie (WI) 2019/18 en hoe die weging in het geval van eiser tot stand is gekomen. Verweerder meent dat het gebrek met dit aanvullend besluit is hersteld. Ofschoon zijn gemachtigde ter zitting naar voren heeft gebracht dat dit aanvullend besluit niet eens genomen had hoeven worden, omdat de weging tussen de drie elementen niet had hoeven plaatsvinden nu eiser geen genoegzame verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij op het element de motieven voor en het proces van bekering (pijler 1) niet goed kan verklaren, laat dit onverlet dat verweerder een herstelbesluit heeft genomen en zijn gemachtigde dit herstelbesluit ter zitting uitdrukkelijk heeft gehandhaafd. Dit heeft tot gevolg dat het beroep van eiser alleen al om die reden gegrond is en het bestreden besluit van eiser voor vernietiging in aanmerking komt. Of het aanvullend besluit dient te worden gezien als een ‘subsidiair’ standpunt, zoals door gemachtigde van verweerder ter zitting is betoogd, komt de rechtbank later op terug. 44. In de zaak van eiseres heeft verweerder in zijn schriftelijke reactie van 10 september 2021 eveneens een aanvulling gegeven op het ten aanzien van haar genomen besluit van 28 mei 2021. Verweerder heeft geconstateerd dat gedurende de besluitvorming onduidelijkheid is ontstaan over de tegenwerping dat eiseres niet kan verklaren hoe Johannes is gestorven. In de zienswijze en het bestreden besluit van eiseres wordt immers gesproken over Johannes de Doper, terwijl uit het nader gehoor geconcludeerd zou kunnen worden dat eiseres de apostel Johannes bedoelt. Verweerder laat weten dat de tegenwerping omtrent de kennis van eiseres, zoals die in het bestreden besluit is opgenomen, derhalve niet langer wordt gehandhaafd.
45. Naar de mening van verweerder maakt dit het bestreden besluit ten aanzien van eiseres niet anders, nu reeds op andere punten is overwogen dat zij de kennis van de Bijbel niet persoonlijk heeft gemaakt. Bovendien heeft eiseres in de visie van verweerder geen genoegzame verklaring kunnen geven waarom zij inconsistent, ongerijmd en algemeen heeft verklaard over de motieven en het proces van bekering. Volgens verweerder kan eiseres in dat geval ingevolge WI 2019/18 en de Afdelingszitting van 12 mei 2021 [Rechtbank: Bedoeld zal zijn de Afdelingsuitspraak van 12 mei 2021], ECLI:NL:RVS:2021:977, rechtsoverweging 5.7, de ongeloofwaardigheid van de bekering niet met kennis en activiteiten compenseren. 46. De rechtbank stelt aldus vast dat verweerder thans zowel ten aanzien van eiser als eiseres (primair) het standpunt inneemt dat hij niet toekomt aan de vraag of het door hem geconstateerde gebrekkige verklaringen op het element motieven voor en proces van bekering (pijler 1) gecompenseerd kunnen worden met overtuigende verklaringen op de elementen kennis (pijler 2) en activiteiten (pijler 3), aangezien eisers geen genoegzame verklaringen hebben gegeven waarom zij niet goed over hun motieven voor en het proces van bekering hebben kunnen verklaren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze schriftelijke aanvulling op het besluit ten aanzien van eiseres in zoverre ook een ander standpunt ingenomen dan zoals dat verwoord in het besluit van 28 mei 2021. In die zin heeft verweerder in de zaak van eiseres eveneens een herstelbesluit genomen. Dit betekent dat ook het beroep van eiseres reeds om die reden gegrond is en het bestreden besluit van 28 mei 2021 dient te worden vernietigd.
Bestaat er aanleiding om de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten geheel of gedeeltelijk in stand te laten?
47. Dit plaats de rechtbank voor de vraag of er ingevolge artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten geheel of gedeeltelijk in stand te laten vanwege hetgeen namens verweerder ter zitting naar voren is gebracht en/of de aanvullende besluiten dan wel herstelbesluiten die verweerder in beide zaken heeft genomen. De rechtbank zal dit beoordelen aan de hand van de beroepsgronden en hetgeen eisers ter zitting hebben aangevoerd. Deze gronden, zijn voor zover van belang, verwerkt in onderstaande overwegingen en worden niet apart weergegeven.
Over de bekeringscoördinator
48. Eisers stellen voorop dat de bestreden besluiten reeds voor vernietiging in aanmerking komen omdat daaruit niet blijkt dat een bekeringscoördinator is geraadpleegd, laat staan op welke wijze hij of zij bij de besluitvorming is betrokken en invloed heeft gehad op de uitgebrachte besluiten. De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog. In paragraaf 8 van WI 2019/18 staat dat op elke locatie bekeringscoördinatoren aanwezig zijn. In elke zaak waarin een bekeringsmotief speelt dient voor het besluit genomen wordt een bekeringscoördinator te worden geraadpleegd. Daarnaast kunnen de coördinatoren ook worden benaderd voor vragen over deze zaken. In WI 2019/18 wordt niet voorgeschreven dat van deze raadpleging een melding in het besluit moet worden opgenomen of dat verweerder in het bestreden besluit uitsluitsel geeft over het door de bekeringscoördinator ingenomen standpunt of gegeven advies. Verweerder heeft in zijn schriftelijke reactie van 10 september 2021 bevestigd dat bij het besluitvormingsproces van beide eisers een bekeringscoördinator is betrokken. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Hiermee heeft verweerder gehandeld conform zijn werkinstructie inzake bekeerlingen. Het betoog van eisers dat er op deze manier bestuursrechtelijk niets te toetsen valt, volgt de rechtbank niet. Immers, de bestreden besluiten en de daarin gegeven motiveringen, die tot stand zijn gekomen in samenspraak met een bekeringscoördinator, liggen thans ter toetsing voor. Mocht daaraan inhoudelijk gezien een gebrek kleven dan ziet de rechtbank niet in waarom het voor eisers nog relevant is om te weten of dit is veroorzaakt door de beslisser, de bekeringscoördinator of door beiden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om van verweerder te verlangen dat hij uitsluitsel geeft over het door de bekeringscoördinator ingenomen standpunt of advies. De rechtbank volgt hiermee ook de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 28 mei 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:5143) waarnaar verweerder heeft verwezen in zijn schriftelijke reactie van 10 september 2021. Dat uit een recent rapport van WODC volgt dat de bekeringscoördinatoren niet geselecteerd zijn op basis van hun vooropleiding of vanwege een bepaalde specifieke kennis en dat zij geen specifiek deskundigenprogramma aangeboden hebben gekregen of (bij)scholing hebben gevolgd, maakt het vorenstaande niet anders. Met het inschakelen van de bekeringscoördinator wordt in ieder geval vorm gegeven aan het vierogen-beginsel, waartoe overigens, ofschoon uit een oogpunt van zorgvuldigheid wellicht wenselijk, geen wettelijke verplichting bestaat (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2019, ECLI, NL:RVS:2019:2986). Ten aanzien van de verklaringen van eiseres over het motief voor en het proces van bekering (pijler 1)
49. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder niet ten onrechte van mening dat eiseres over het motief voor en het proces van bekering niet overtuigend heeft verklaard. Zo heeft verweerder terecht geconstateerd dat eiseres wisselend heeft verklaard over wanneer zij is bekeerd tot het christendom. Enerzijds heeft zij verklaard dat zij overtuigd was van het christendom toen zij voor het eerst met het christendom in aanraking kwam in maart/april 2017 dankzij haar nichtje [naam] . Anderzijds heeft zij verklaard dat zij zichzelf als christen beschouwde vanaf 25 december 2017 toen zij bekende dat ze in het Heilige Boek geloofde. Dat dit gebed dat zij op 25 december 2017 heeft uitgesproken ook wel het zondaarsgebed wordt genoemd en dat daarvoor, aldus de heer [naam] van de Elim kerk, geen kennis van de Bijbel noodzakelijk is, maakt dit niet anders. De stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte uitgaat van de premisse dat een bekering als een donderslag bij heldere hemel komt, wordt niet gevolgd. Eiseres heeft immers zelf verklaard dat zij al van het christendom overtuigd was toen haar nichtje [naam] daar over vertelde.
50. De verklaringen van eiseres over het moment dat ze in aanraking kwam met het christendom en direct bekeerde toen ze [naam] over haar droom in 2015 vertelde, heeft verweerder niet ten onrechte ongerijmd geacht. Verweerder heeft de stelling van eiseres dat zij op zoek was naar wie de reddende persoon in haar droom was, ongerijmd kunnen achten met de eerdere verklaring van eiseres dat het haar vader was in haar droom. De stelling in de zienswijze, dat het onjuist is dat eiseres de man in haar dromen met zekerheid kon duiden als haar vader omdat dromen zo niet in elkaar zitten, heeft verweerder niet ten onrechte niet gevolgd omdat deze verklaring niet rijmt met hetgeen eiseres in haar nader gehoor naar voren heeft gebracht. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat eiseres ook niet eenduidig heeft verklaard over die droom. Afgaande op haar verklaringen in het nader gehoor zou zij haar nicht hebben verteld over de droom die zij in 2015 had gehad, terwijl eiseres in haar Engelstalige brief van 28 oktober 2021, waarin zij uitlegt waarom zij christen is geworden, schrijft dat ze twee jaar later toen ze voor haar vakantie naar Armenië reisde weer eenzelfde droom had en zodoende besloot om daar met haar nicht [naam] over te praten. Zeker nu die droom zo’n belangrijke gebeurtenis zou zijn geweest in het motief van eiseres om zich te bekeren, had van haar verwacht mogen worden dat zij hierover consistent zou hebben verklaard.
51. Verder is verweerder niet ten onrechte van mening dat niet valt in te zien dat eiseres zich in één avond bekeerd heeft tot een religie waarmee zij tot die avond nog niet in aanraking was gekomen, zonder dat zij hieraan voorafgaand onderzoek deed naar de positie van vrouwen in het christendom. Dit, terwijl die positie van de vrouw in de islam de reden was dat zij zich van de islam afwendde. Dat eiseres geen onderzoek meer hoefde te doen omdat ze al hoogte was van de positie van vrouwen in het christendom vanwege eerdere bezoeken aan “christelijk” Armenië en toegang tot internet, hoefde verweerder niet tot een andere conclusie te leiden. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat ze daarvoor op zoek was naar een religie met een andere kijk op vrouwen, laat staan om die reden al geïnteresseerd was geraakt in het christendom. Bovendien heeft eiseres verklaard dat ze vanaf haar 21e niet meer in een God geloofde maar in zichzelf geloofde en niet op zoek was naar een God of religie. In dat licht is moeilijk voorstelbaar dat zij in één avond in de christelijk God zou hebben geloofd en het christendom zou hebben omarmd dan wel zich daar meteen toe aangetrokken zou voelen. Dat eiseres in de periode daarvoor in een crisis verkeerde vanwege de psychische stoornis van haar moeder en na haar droom in 2015 op zoek was naar de betekenis van die droom, betekent niet dat sprake is geweest van een periode van passieve bekering, nu gesteld noch gebleken is dat eiseres de verklaring van die droom zocht in het christendom voordat haar nichtje [naam] die duiding eraan gaf. Eiseres heeft immers verklaard dat zij tot dat moment niet meer in een God geloofde en niet op zoek was naar een God of religie. Dat er volgens eiseres een onderscheid moet worden gemaakt tussen het geloof in God en de eventuele juistheid van de christelijke leer, laat verder onverlet dat eiseres heeft verklaard dat zij direct na het gesprek met [naam] in het christendom en de god van het christendom is gaan geloven. De stelling van eiseres dat verweerder geen oog heeft gehad voor hoe haar leven eruit zag voordat zij zich tot het christendom bekeerde, komt de rechtbank niet begrijpelijk voor. Verweerder heeft immers gekeken uit wat voor een gezin eiseres komt en wanneer en waarom zij zich heeft afgekeerd van de islam. Verweerder heeft in dat verband geloofwaardig geacht dat eiseres zich al op jonge leeftijd heeft afgewend van de islam en daar eens temeer afstand van heeft genomen toen zij is verkracht.
52. De redenering van verweerder dat eiseres in verband met haar verkrachting niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom vergiffenis voor haar persoonlijk zo belangrijk is, volgt de rechtbank evenwel niet. Volgens verweerder is het denkbeeld dat eiseres vergiffenis nodig zou hebben gebaseerd op een islamitisch denkbeeld, een religie en visie waar eiseres al lang geleden afstand van zou hebben genomen. De rechtbank ziet evenwel met eiseres niet in waarom het voor haar niet als een bevrijding kan voelen om haar daders te vergeven en dat zij het ook belangrijk vindt dat zij voor haar zonden, wraakgevoelens, wordt vergeven. Verweerder legt niet uit waarom een slachtoffer van verkrachting zich in zijn algemeenheid bevrijd wil voelen van allerlei nare gedachtes die daarmee samenhangen. Bovendien is niet onvoorstelbaar dat een slachtoffer – of dit nu wel of niet voortkomt uit enige religie en of dat al dan niet terecht is – zichzelf ook schuldig kan voelen over wat er is gebeurd. Het standpunt van verweerder dat het merkwaardig is dat eiseres de verkrachting in religieuze termen als zonde verwoordt, omdat zij toen niet meer geloofde in God of de islam, ziet eraan voorbij dat eiseres is opgegroeid in een islamitische samenleving die haar zelfbeeld heeft gevormd en dat los daarvan ook niet-gelovigen termen als ‘zonde’ of ‘zondig’ gebruiken. Voor de stelling van verweerder ter zitting, dat het vreemd is dat als vergiffenis voor eiseres zo belangrijk was zij zich pas 14 jaar na de verkrachting tot het christendom heeft bekeerd, is geen basis te vinden in het bestreden besluit of de schriftelijke reactie van 10 september 2021. Bovendien is niet in geschil tussen partijen dat de droom en de duiding van die droom voor eiseres de aanleiding is geweest om zich te bekeren en dat dit punt niet van doorslaggevend belang is voor verweerder om de motieven voor en het proces van bekering niet geloofwaardig te achten. Dit neemt niet weg dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet valt in te zien dat eiseres (ook) de oom van [naam] heeft vergeven die haar een miskraam zou hebben bezorgd, nu verweerder het voorval met de oom van [naam] , zoals hierna blijkt, niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
53. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder niet ten onrechte van mening is dat eiseres wisselend heeft verklaard over of zij op zoek was naar een God. Zo heeft eiseres enerzijds verklaard dat zij vanaf haar 21e atheïst was, dat zij niet in een God maar in zichzelf geloofde en niet op zoek was naar een God of religie, en anderzijds verklaarde dat zij wel op zoek was naar en God en deze vond in het christendom.
54. De verklaringen van eiseres over de gang van zaken na het bezoek aan haar nicht in Armenië, heeft verweerder niet ten onrechte vreemd gevonden. Gelet op het feit dat bekering in Iran strafbaar is, valt niet in te zien dat eiseres een USB-stick met christelijk materiaal voor [naam] zou hebben meegenomen, terwijl ze er pas achter kwam dat [naam] christelijk was toen zij terug in Iran was en de USB-stick aan haar overhandigde. Dat de familie van [naam] niet de islam praktiseert, zoals eiseres later stelt, werpt hier geen ander licht op. Ook valt niet in te zien dat kennelijk bij een niet-familielid ( [naam] ) al bekend was dat eiseres bekeerd was dan wel al in het christendom geloofde, omdat anders niet is te volgen dat [naam] via een zus van eiseres zou hebben durven vragen om vanuit Armenië een Bijbel mee te nemen.
55. Ook de verklaring van eiseres, dat zij Bijbelstudies is gaan organiseren omdat zij andere ook verlossing gunde, heeft verweerder niet ten onrechte niet gevolgd. Immers, [naam] en haar broer waren al bekeerd en in die zin verlost. Ook de stelling van eiseres dat het geen compleet plaatje is als je alleen naar de kerk gaat zonder de Bijbel te bestuderen, is niet te volgen. Eiseres ging in Iran immers niet naar de kerk. Met welke reden eiseres desondanks een groot risico nam om fysiek Bijbelstudie te organiseren in haar woning, waar ook haar islamitische schoonfamilie woonde, is niet inzichtelijk gemaakt.
56. Voorts heeft verweerder niet ten onrechte zijn twijfels over de verklaringen van eiseres over de evangelisatie van haar echtgenoot, eiser. Uit de verklaringen van eiseres volgt dat hij haar vroeg waarom het zo goed met haar ging, waarop zij hem ging evangeliseren. Uit de verklaringen van eiser blijkt evenwel dat hij met haar in Armenië was, zij tegelijkertijd kennis maakte met het christendom en er samen voor kozen het risico te nemen het christelijke materiaal van [naam] mee te nemen naar Iran. Niet ten onrechte stelt verweerder zich op het standpunt dat niet valt in te zien dat eiseres haar echtgenoot geëvangeliseerd heeft toen hij haar vroeg waarom het zo goed met haar ging, terwijl hij erbij zou zijn geweest toen zij zich bekeerde in maart/april 2017 en zij samen vanuit Armenië christelijk materiaal zouden hebben meegenomen.
Tussenconclusie met betrekking tot pijler 1
57. De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder, behoudens zijn argumentatie voor waarom hij het vreemd vindt dat vergevingsgezindheid eiseres zo aanspreekt in het christendom en eiseres vergeven wil worden (zie rechtsoverweging 52), voldoende valide argumenten heeft aangedragen om de verklaringen van eiseres over haar motieven en het proces van bekering (pijler 1) ontoereikend te achten.
Ten aanzien van eisers verklaringen over de motieven en het proces van bekering (pijler 1)
58. Zoals uit het hiervoor overwogene volgt heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres haar motieven voor en het proces van haar bekering niet aannemelijk heeft gemaakt. Al om die reden is niet geloofwaardig dat eiser is bekeerd tot het christendom. Eiser heeft immers gesteld dat hij door eiseres geïnteresseerd is geraakt in het christendom en door haar is geëvangeliseerd. Los daarvan heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser over zijn proces van bekering en zijn motieven voor bekering niet alleen summier en oppervlakkig, maar ook tegenstrijdig en ongerijmd heeft verklaard.
59. Eiser heeft verklaard dat hij sinds zijn 23e niet meer in de God van de islam gelooft en toen een eigen God heeft gecreëerd tot hij in maart/april 2017 in aanraking kwam met het christendom. Verweerder mocht van eiser verlangen dat hij diepgaand en persoonlijk zou moeten kunnen toelichten waarom hij sinds zijn 23e het hebben van een God belangrijk vond, eens temeer nu hij niet tevreden was met zijn persoonlijke God en een innerlijke strijd ervoer. Niet ten onrechte is verweerder van mening dat eiser op dit punt is blijven steken in algemeenheden. Eiser komt in feite niet veel verder dan dat hij een leegte ervoer, bang was voor het hiernamaals en een licht nodig had om de weg te leiden. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom zijn vrees voor het hiernamaals en zijn overtuiging dat je altijd in je leven een licht nodig hebt, voor hem persoonlijk betekenden dat een God in zijn leven belangrijk was in die periode. Niet valt in te zien dat eiser eerst in zijn zienswijze, terwijl hem hier tijdens het nader gehoor drie keer naar is gevraagd, aanvoert dat zijn ziekte en het feit dat hij zijn vader zag huilen, redenen waren waarom God voor hem in die periode belangrijk was.
60. Bovendien heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser ongerijmde verklaringen heeft afgelegd over de persoonlijke God waarin hij 14 jaar lang geloofde. Zo heeft eiser verklaard dat zijn angsten minder werden toen hij zijn eigen God creëerde. De God van de islam, waarin hij eerder geloofde, had hij losgelaten omdat die te agressief en met vergelding bezig was. Desalniettemin heeft eiser verklaard dat hij niet tevreden was met de God die hijzelf had gecreëerd. Gelet op deze verklaringen is verweerder terecht van mening dat dit niet valt te rijmen met de persoonlijke God waarin hij was gaan geloven
dezelfdeGod was als voor wie hij vreesde. Eiser heeft dus enerzijds een duidelijk onderscheid gemaakt tussen zijn persoonlijke God en de islamitische God en heeft anderzijds verklaard dat hij voor dezelfde God bleef vrezen. Dit klemt temeer nu hij heeft gesteld dat het besef dat hij niet meer bang hoefde te zijn voor God een nadrukkelijke rol heeft gespeeld in zijn proces van bekering. Het zou als het ware het beginpunt hebben gevormd van het proces van bekering. Immers, vanaf het moment dat hij dit via zijn vrouw begreep, is hij naar zijn zeggen al zijn wensen aan God gaan richten en zich gaan verdiepen in het christendom.
61. Verder is verweerder terecht van mening dat eiser ongerijmde verklaringen heeft afgelegd over zijn eerste aanraking met het christendom. Daartoe is het volgende redengevend. Eiser heeft verklaard dat hij, na zijn afwending van de islam, “zoveel schade had ondervonden van de islam [dat hij] niet meer geneigd was om terug te gaan naar andere geloven”. Ook had hij nooit meer onderzoek gedaan naar andere geloven. Gelet op de periode van veertien jaar dat eiser niet meer geïnteresseerd was in andere religies, had van hem verwacht mogen worden dat hij persoonlijk, diepgaand en gerijmd zou hebben verklaard waarom hij zich bij de eerste aanraking met het christendom wel daarin is gaan interesseren en zich daarin is gaan verdiepen. Dat verweerder een academische analyse verwacht, zoals eiser stelt, is niet het geval. Verweerder mag van iemand die nadenkt over de keuzes die hij maakt in het leven, gewoonweg meer reflectie en diepgang verwachten. Niet ten onrechte meent verweerder dat eiser daarin niet is geslaagd. Eiser heeft in dit verband verklaard dat hij in Armenië voor het eerst in aanraking kwam met het christendom toen zijn vrouw een droom vertelde aan haar nicht [naam] . Deze nicht gaf daarop aan dat de droom correspondeerde met een verhaal uit de Bijbel en dat de vrouw van eiser in haar droom God of Jezus had gezien. Eiser zou hierdoor nieuwsgierig zijn geworden en de interpretatie van [naam] interessant hebben gevonden. Niet ten onrechte vindt verweerder dat deze houding niet zondermeer te rijmen valt met de verklaring van eiser dat hij in de veertien jaren daarvoor een afkeer had van religies en daar niets te maken wilde hebben. Eiser maakt niet inzichtelijk waarom hij toen op dat moment openstond voor een religie. Zijn verklaring dat hij getuige was van veranderingen in het gedrag van zijn vrouw, biedt hiervoor evenmin een verklaring, nu dit niet verklaart waarom hij initieel in Armenië al geïnteresseerd en nieuwsgierig was.
62. Voorts heeft verweerder niet ten onrechte opgemerkt dat van eiser verwacht had mogen worden dat hij uitgebreid en persoonlijk zou kunnen verklaren over wat hij vond van het (gestelde) feit dat zijn echtgenote deze droom had gehad. Niet ten onrechte stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser daarin niet is geslaagd. Eiser komt niet veel verder dan dat hij het interessant vond en tegelijkertijd nieuwsgierig was. Wat hij persoonlijk van die droom vond en hoe hij zijn nieuwsgierigheid heeft getracht te bevredigen, maakt hij niet duidelijk. Gelet op die gestelde nieuwgierigheid valt niet in te zien waarom eiser niet zelfstandig op onderzoek is uitgegaan nu hij toegang zou hebben gehad tot de memorycard met daarop beeld- en geluidsmateriaal. Juist door daar zelfstandig naar te luisteren, had hij meer informatie kunnen krijgen om voor zichzelf te bepalen of dit geloof goed voor hem was. Bovendien is verweerder niet ten onrechte van mening dat eiser niet duidelijk maakt waarom hij na zijn terugkeer uit Armenië wel informatie van zijn echtgenote en [naam] is gaan verkrijgen over het christendom, terwijl hij anderzijds aangeeft dat hij bang was vanwege het feit dat zijn vrouw zich bezighield met het christendom. Daar komt bij dat, zoals verweerder terecht opmerkt, dat niet valt in te zien dat eiser vanwege bijgeloof in de islam bang zou zijn geweest, omdat eiser tevens heeft verklaard dat hij de islam allang had verlaten en niet meer in de God van de vergelding geloofde. De gestelde angst spoort bovendien niet met het (gestelde) feit dat hij wel instemde met het meenemen van de memorycard uit Armenië met alle risico’s van dien.
63. Verweerder heeft daarnaast stilgestaan bij eisers verklaring dat er in Armenië bij hem een licht was aangegaan in zijn hoofd toen hij tijdens de gesprekken tussen [naam] en zijn vrouw hoorde over de vele positieve eigenschappen van haar God. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat eiser niet uitlegt wat deze specifieke positieve eigenschappen precies zijn en hoe deze hem op dat moment aanspraken, terwijl dit impact op hem moet hebben gehad. Eiser blijft op de vlakte als hem wordt gevraagd welke verhalen hem persoonlijk aanspraken. Hij komt in feite niet veel verder dan de droom die zijn vrouw heeft gehad en de vergelijking met het verhaal van Petrus die gered werd door Jezus toen hij in het water zakte.
64. Voorts is verweerder niet ten onrechte van mening dat eiser niet helder maakt waarom hij de gedragsverandering van zijn vrouw toeschreef aan het christendom. Dit had wel van hem verwacht mogen worden nu hij dit aanvoert als één van de motieven om zich ook in het christendom te verdiepen. Een ander belangrijk motief hiervoor zou zijn geweest dat hij leerde over het eeuwige leven en dat hij niet bang hoefde te zijn voor de dood. Volgens eiser was dit het belangrijkste wat hem aantrok voordat hij deelnam aan de Bijbelstudies. Eiser heeft expliciet bevestigd dat hij, nadat hij hierachter kwam en dit zeker wist, is gaan deelnemen aan de Bijbelstudies op 26 of 27 augustus 2017 (nader gehoor pagina 24). Anderzijds heeft eiser verklaard dat hij zich sinds december 2017/januari 2018 – dat was na de genezing van zijn moeder - definitief als christen beschouwde toen zijn vrouw hem had verteld over waarom hij geen vrees hoefde te hebben door de dood (nader gehoor, pagina 15-16). Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat niet valt in te zien dat eiser het feit dat hij erachter kwam dat men in het christendom niet bang hoeft te zijn voor de dood enerzijds aanvoert als reden om Bijbelstudies te gaan volgen, terwijl hij anderzijds aangeeft dat hij hierover pas hoorde in december 2017/januari 2018.
65. Bovendien kan verweerder worden gevolgd in zijn standpunt dat eiser betrekkelijk weinig naar voren brengt over de inhoud van de Bijbelstudies die hij zou hebben gevolgd. Eiser weet eigenlijk alleen te verklaren dat hij leerde wie Jezus Christus was, wat God doet en wat de Heilige Geest doet. Evenmin heeft eiser uitgebreid en persoonlijk weten te verklaren waarom hij bleef deelnemen aan de Bijbelstudies. Verweerder wijst er terecht op dat eiser het antwoord hierop schuldig blijft. Ook over waarom de relatie vader-zoon in het christendom voor hem zo belangrijk is, biedt weinig inzicht in de beleving van eiser en het proces dat hij zou hebben doorgemaakt. Hierover heeft eiser enkel verklaard, dat de beste relatie een relatie tussen een vader en een kind is en dat zijn vader – kort gezegd – een koning was met wie je niet direct in contact kon komen. De verklaring van eiser dat hij door deze vader-zoon relatie van zijn hoofdprobleem, zijn angst voor God, is bevrijd, maakt een en ander nog niet duidelijk.
66. Daarnaast heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiser wisselend heeft verklaard over impact die de bekering op zijn leven heeft gehad. Eiser heeft aangevoerd dat één van de effecten van zijn bekering is, dat hij voor zijn bekering niet iemand was die geliefd was om risico’s te nemen. Verweerder merkt terecht op dat dit niet strookt met zijn verklaringen over de risico’s die hij nam voor zijn bekering. Zo heeft eiser verklaard dat hij zich bewust was van het risico van het meenemen van de memorycard met informatie uit de Bijbel vanuit Armenië, maar dat hij dit risico toch heeft genomen ondanks dat hij op dat moment nog niet bekeerd was en pas net in aanraking was gekomen met het christendom. De latere stelling van eiser dat zijn vrouw geen tegenspraak duldde, zou enige betekenis hebben gehad als eiser op dat moment bezwaar zou hebben gemaakt tegen het meenemen van de memorycard. Hiervan is echter gesteld noch gebleken. Ook heeft eiser over de Bijbelstudiebijeenkomsten verklaard dat hij op de hoogte was van de risico’s die dit met zich meebracht, maar dat hij dit desondanks deed.
67. Voorts heeft verweerder stilgestaan bij de verklaring van eiser dat nederigheid en liefde uit het christendom voor hem belangrijk zijn. Volgens verweerder is eiser er niet in geslaagd om dit nader te specificeren en persoonlijk te maken. Verweerder geeft aan dat eiser tot tweemaal toe herhaalt dat Jezus Christus heeft voorgeschreven dat de belangrijkste persoon zich moet gedragen als de kleinste en zich moet inzetten voor iedereen. In de optiek van verweerder blijkt hieruit niet waarom juist dit voor eiser zo belangrijk is. Wanneer deze vraag voor de derde keer wordt voorgelegd, verklaart eiser over hoe hij als christen niet meer arrogant en hooghartig is. In de visie van verweerder is ook dit geen antwoord op de vraag waarom juist hij nederigheid en liefde zo belangrijk vindt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit niet ten onrechte heeft geconcludeerd.
68. Verder heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiser niet weet te verklaren met welke delen van het christendom hij het minder eens is. Zeker nu eiser stelt dat hij een weloverwogen proces van bekering heeft doorgemaakt en dit proces begon vanuit een zekere afkeer van religies, had van hem verwacht mogen worden dat hij kan reflecteren op wat hem minder aanspreekt in het christendom. Bovendien heeft verweerder op juiste gronden vastgesteld dat eiser over de effecten van zijn bekering tegenstrijdig heeft verklaard. Eiser zou ontslag hebben genomen bij de neef voor wie hij werkte, omdat deze oneerlijk zou zijn geweest (nader gehoor pagina 33) en vervolgens in een kapsalon zijn gaan werken. Bij aanvang van zijn asielprocedure heeft eiser evenwel op zijn klantformulier ingevuld dat het laatst door hem uitgeoefende beroep “hoofd administratie van een bedrijf”, te weten een ingenieurs-consultancy-bureau, was. Ten overvloede wordt nog overwogen dat eiser het in zijn eerste gehoor evenmin heeft gehad over werk in een kapsalon, maar alleen heeft gesproken over werk bij een neef die een zaak heeft in huishoudelijke apparaten.
Tussenconclusie met betrekking tot pijler 1
69. De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder voldoende heeft beargumenteerd waarom hij de verklaringen van eiser over zijn motieven het proces van bekering (pijler 1) ongeloofwaardig, inconsistent en vaag acht.
70. Over de aanvullende gronden van beroep van 3 oktober 2021 en 10 oktober 2021 overweegt de rechtbank als volgt. In de gronden heeft eiser zich -kort samengevat- op het standpunt gesteld dat verweerder in het aanvullende besluit niet inhoudelijk heeft gemotiveerd dat zijn verklaringen over zijn motieven voor en het proces van bekering ongerijmd, wisselend, summier en onpersoonlijk zijn. Eiser geeft aan dat het aanvullend besluit louter stellingen van verweerder bevat die niet nader zijn onderbouwd aan de hand van zijn verklaringen en om die reden kan het besluit geen standhouden. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het aanvullende besluit heeft aangegeven dat het een aanvullende motivering betreft van het bestreden besluit. Verweerder heeft een gebrek geconstateerd op pagina 14 in de derde alinea en die passage komt te vervallen. Verder staat in het aanvullend besluit dat in het voornemen gemotiveerd is weergegeven dat eiser op het onderdeel motieven voor en het proces van bekering onvoldoende heeft verklaard, waarna een samenvatting wordt gegeven van de belangrijkste overwegingen en conclusies uit het voornemen en bestreden besluit. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de overwegingen uit het bestreden besluit, waarvan het voornemen deel uit maakt, met het aanvullend besluit niet zijn gewijzigd. Dat in het aanvullende besluit niet alle motivering uit het bestreden besluit en het voornemen letterlijk wordt herhaald, betekent niet dat sprake is van een gebrek in de motivering. Zoals uit de voorgaande overwegingen blijkt heeft verweerder voldoende gemotiveerd aangegeven waarom de verklaringen van eiser over zijn motieven het proces van bekering ongeloofwaardig zijn. Het betoog van eiser kan dan ook niet slagen.
Over de door eisers gestelde problemen die zij in Iran hebben ondervonden
71. De omstandigheid dat eisers niet overtuigend dan wel aannemelijk hebben verklaard over hun motieven voor en hun proces van bekering, doet bij voorbaat afbreuk aan de geloofwaardigheid van de problemen die zij als gevolg van hun gestelde bekering zeggen te hebben ondervonden in Iran. Bovendien heeft verweerder die problemen ook op zichzelf niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht, hetgeen op zijn beurt niet alleen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van hun motieven voor en proces van de bekering, maar ook aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen in algemene zin. De geloofwaardigheid van hun verklaringen worden immers integraal gewogen. Daar komt nog bij dat de gestelde problemen volgens eisers onlosmakelijk verbonden zijn met het proces van bekering dat zij in Iran hebben doorgemaakt en de activiteiten die zij in dat verband hebben ontplooid.
72. Niet ten onrechte vindt verweerder het vreemd dat eiser heeft verklaard dat hij op 1 december 2018 met zijn vrouw naar Frankrijk is gevlogen om Iran te ontvluchten en dat zij vervolgens op 5 december 2018, zonder in Frankrijk asiel aan te vragen, weer zijn teruggekeerd naar Iran. De stelling van eisers dat er toen nog geen sprake was van een acute dreiging in Iran, is moeilijk te rijmen met de verklaring van eiseres dat zij na de gebeurtenissen met de oom van [naam] naar een veilige plek wilden gaan waar ze in vrijheid door konden gaan met hun activiteiten / het christendom (pagina 8 nader gehoor eiseres). Daarnaast heeft eiseres in haar Dublingehoor verklaard dat het visum, dat geldig was van 29 augustus 2018 tot 24 februari 2019, was aangevraagd met als doel om in Engeland asiel aan te vragen. Ten overvloede wordt in dit verband nog overwogen dat niet aanstonds valt in te zien dat eisers later met dit zelfde visum, dat dus al gebruikt zou zijn voor hun reis naar Frankrijk, ook nog een keer naar Nederland konden reizen.
73. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte ook bij de problemen die eisers zouden hebben ondervonden met de oom van [naam] vraagtekens geplaatst. Gelet op de risico’s die mensen in Iran kunnen lopen als zij zich bekeren en de strafbaarstelling van het organiseren van dergelijke bijeenkomsten, valt inderdaad niet in te zien dat de Bijbelstudiegroep vereringsliederen zou hebben gezongen die in het gehele gebouw hoorbaar waren. Dit klemt temeer, nu eiser heeft gezegd dat hij zich bewust was van de risico’s die deze bijeenkomsten met zich mee konden brengen. Niet valt in te zien waarom de studiegroep op dit punt geen voorzichtigheid betrachtten. Ten overvloede wordt overwogen dat dit temeer klemt nu uit de verklaringen van eiser volgt dat zijn vader in het zelfde pand woonde en zijn vader iemand is die zich strikt aan de islamitische regels en verplichtingen houdt.
74. Verder vindt verweerder het niet ten onrechte onlogisch dat [naam] , die niet christelijk is en afkomstig is uit een fanatiek-religieuze familie waarvan een oom bij de autoriteiten werkt, zonder meer mee zou mogen doen aan de bijeenkomsten omdat ze nieuwsgierig en/of geïnteresseerd was wat zich tijdens die bijeenkomsten afspeelden. Het enkele feit dat de voorganger had gezegd dat het beter was om de vijand in huis te hebben dan een gelovige buiten de deur, verklaart nog niet waarom eisers dit risico voor lief hebben genomen, zeker niet nu eiser op de hoogte was van de risico’s bij ontdekking. Dat het zijn schoonzus betrof, doet aan dit potentiële risico niet af. Uit de verklaringen van eisers volgt ook niet dat ze [naam] eerst hebben gepolst en hebben verzocht om discreet met de situatie om te gaan, ook niet nadat [naam] besloot te stoppen omdat het niets voor haar was en uit een heel strenge religieuze familie komt. Bovendien heeft verweerder het niet ten onrechte vreemd geacht dat eiseres weet dat [naam] haar streng religieuze familie zou hebben verteld over de bijeenkomsten. In dit licht valt ook niet in te zien waarom eisers gewoon zijn doorgegaan met die bijeenkomsten en waarom de oom van [naam] , die volgens eiseres voor de Sepah werkt, dan pas twee maanden later woedend aan de deur van eisers staat.
75. Daarbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser wisselend heeft verklaard over waarom de oom van [naam] op dat moment aan de deur stond. In eerste instantie heeft eiser verklaard dat deze oom de stemmen van de Bijbelstudiegroep had gehoord, maar in tweede instantie heeft eiser verklaard dat hij dit niet weet waarom de oom van [naam] op dat specifieke moment langskwam en voor hem een raadsel was.
76. Voor wat betreft de problemen die eisers stellen hebben ondervonden vanwege de contacten met mevrouw [naam] heeft verweerder in ieder geval terecht geconstateerd dat de verklaring dat [naam] (vermoedelijk) afgeluisterd werd, is gebaseerd op een niet nader onderbouwd vermoeden. Verder heeft verweerder de gang van zaken niet ten onrechte niet geloofwaardig geacht. Niet valt in te zien dat eiseres betrokken raakte bij een actie van de Iraanse autoriteiten om een anti-islamitische organisatie op te pakken, waarvan eiseres toegaf dat ze daar mensen van kende, en vrij is gekomen door enkel een verklaring te tekenen waarin zij beloofde niet meer aan zulke activiteiten mee te doen.
77. Over de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden tijdens de Dag van de Revolutie, waarbij zijn rugzak met het logo van de kapsalon in handen zou gekomen van de Iraanse autoriteiten, merkt verweerder terecht op dat dit niet geloofwaardig is omdat eiser over zijn laatste werkzaamheden in Iran wisselend heeft verklaard (zie rechtsoverweging 68). Bovendien is verweerder niet ten onrechte van mening dat niet valt in te zien dat eisers in februari 2019 bezig zouden zijn geweest met het verspreiden van flyers op openbare plekken, terwijl eiseres een maand daarvoor nog bij de Sepah zou moeten komen, haar spijt moest betuigen en een verklaring moest ondertekenen. Dit valt des te minder in te zien nu de problemen vanwege de Bijbelstudiegroep eerder voor eisers aanleiding zou zijn geweest om het land te verlaten en naar Engeland te gaan. Niet ten onrechte komt het verweerder onaannemelijk voor dat eisers, nadat eiseres in de belangstelling kwam te staan van de Sepah, niet de noodzaak voelden om Iran te verlaten, maar in plaats daarvan juist extra risicovolle evangelisatieactiviteiten zouden hebben ondernomen. De omstandigheid dat eisers bovendien niet precies wisten wat er op die flyers stond, terwijl ze de teksten er zelf op zouden hebben gezet, maakt hun relazen niet sterker.
78. De door eisers gestelde problemen heeft verweerder eens temeer onaannemelijk kunnen achten, nu eisers in december 2018 en in februari 2019 legaal zouden zijn uitgereisd en daarbij geen problemen hebben ondervonden. Het feit dat zij destijds in Frankrijk geen asiel hebben aangevraagd en in Nederland pas twee weken na aankomst nadat de geldigheidsduur van hun Franse visum was verstreken, roept bij verweerder niet ten onrechte twijfels op over de betrouwbaarheid van de door hen afgelegde verklaringen. Die handelwijzen duidt in ieder geval niet op daadwerkelijk vrees voor vervolging in Iran en de noodzaak van internationale bescherming.
79. De brief van eiseres van 26 oktober 2021 over de huiszoeking die zou hebben plaatsgevonden in de woning van haar moeder omdat de Iraanse autoriteiten waren geïnformeerd dat er in die woning anti-islamitische activiteiten plaatsvonden, maakt de problemen niet alsnog aannemelijk. Die verklaringen zijn op geen enkele wijze nader onderbouwd en bovendien niet afkomstig van ten opzichte van eiseres objectief te verifiëren bronnen. Ten overvloede wordt overwogen dat ook niet valt in te zien waarom de Iraanse autoriteiten eerst op 8 september van dit jaar een huiszoeking zouden doen in de woning van haar moeder, terwijl eiseres en eiser al op 13 februari 2019 uit Iran zijn vertrokken en de oom van [naam] al vrij snel na hun vertrek de autoriteiten zou hebben verteld dat niet de broer van eiser maar zij de schuldigen zijn. Bovendien heeft eiseres nooit melding gemaakt van bekeringsactiviteiten die vanuit het huis van haar moeder plaatsvonden, welke de Iraanse autoriteiten dan wel derden zouden kunnen aanmerken als anti-islamitische activiteiten.
80. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder de motieven voor en het proces van bekering (pijler 1) en de daaruit voortvloeiende problemen zowel op zichzelf als in relatie tot elkaar niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
Over de pijlers 2 en 3 en de compensatiemogelijkheid
81. De rechtbank komt vervolgens voor de vraag te staan of de kennis van het nieuwe geloof (pijler 2) en de activiteiten, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de verandering (pijler 3) de niet aannemelijke verklaringen die eisers hebben afgelegd met betrekking tot pijler 1 (nog) kunnen compenseren.
82. De rechtbank constateert dat verweerder in eerste instantie zowel in de zaak van eiseres als in de zaak van eiser afzonderlijk heeft gekeken naar de pijlers 2 en 3, daarvan een beoordeling heeft gemaakt en deze heeft gewogen in het licht van zijn beoordeling op pijler 1. Zo heeft verweerder in het bestreden besluit ten aanzien van eiseres, waarvan het voornemen van 11 mei 2021 deel uitmaakt, overwogen dat hij geen geloof hecht aan haar verklaringen over het motief en proces van bekering omdat zij daarover inconsistent, ongerijmd en algemeen heeft verklaard. Dat eiseres kennis heeft van de Bijbel en activiteiten heeft verricht, weegt hier niet tegenop, aldus verweerder, daar kennis en activiteiten door eenieder vergaard kunnen worden en deze persoonlijk gemaakt dienen te worden. Volgens verweerder heeft eiseres niet overtuigd dat aan haar kennis en activiteiten een diepgewortelde overtuiging ten grondslag ligt.
83. In de zaak van eiser had verweerder zich in het bestreden besluit, waarvan het voornemen van 11 mei 2021 uitmaakt, op het standpunt gesteld dat het zwaartepunt van de geloofwaardigheidsbeoordeling blijkens WI 2019/18 bij de motieven voor en het proces van bekering ligt. Verweerder concludeerde dat geen sprake is van een aannemelijke diepgewortelde innerlijke overtuiging. Dat eiser over kennis van het christendom beschikt, dat hij deze kennis tot op zekere hoogte heeft gepersonaliseerd en dat hij in Nederland deelneemt aan christelijke activiteiten, weegt in positieve zin mee maar kan niet meer de doorslag geven in het voordeel van de geloofwaardigheid, aldus verweerder.
84. Verweerder heeft die overweging echter laten vallen en op dit onderdeel het aanvullend besluit genomen. Samengevat weergegeven zegt verweerder in dit aanvullend besluit van 27 augustus 2021 dat het feit dat eiser kennis heeft van het christendom en verzen persoonlijk kan maken, niet opweegt tegen het feit dat hij ongerijmd, vaag en summier en onvoldoende persoonlijk heeft verklaard over zijn motieven voor en proces van bekering én tevens niet persoonlijk heeft weten te maken waarom hij christelijke activiteiten, zoals kerkbezoeken en activiteiten op sociale kanalen voor de kerk, onderneemt. Het positieve punt van de kennis van de Bijbel en verzen weegt niet op tegen alle ander punten, die blijk geven van een niet oprechte bekering, waarbij de innerlijke overtuiging voor de bekering en het ondernemen van christelijke activiteiten wordt gemist.
85. Uiteindelijk heeft verweerder in beide zaken een ander standpunt ingenomen. Op 10 september 2021 heeft hij zich in zijn schriftelijke aanvulling op het besluit van eiseres op het standpunt gesteld dat zij geen genoegzame verklaring heeft kunnen geven waarom zij inconsistent, ongerijmd en algemeen verklaard heeft over de motieven en het proces van bekering. Volgens verweerder volgt uit WI 2019/18 en de Afdelingsuitspraak van 12 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:977) dat eiseres in dat geval de ongeloofwaardigheid van de verklaringen niet met kennis en activiteiten kan compenseren. Ter zitting heeft verweerder dit zelfde standpunt ingenomen ten aanzien van eiser en te kennen geven dat hij dus welbeschouwd het aanvullend besluit van 27 augustus 2021 niet had hoeven nemen. Voorts heeft verweerder desgevraagd ter zitting aangegeven dat dit zijn standpunt is inallebekeringszaken. Hij kijkt alleen nog naar de andere pijlers als de vreemdeling een genoegzame verklaring heeft voor de omstandigheid dat hij op één van de pijlers (elementen) minder goed kan verklaren. Dit betekent voor eisers dat het er niet mee toe doet of zij verweerder hebben weten te overtuigen op de pijlers 2 en 3. Deze pijlers kunnen pijler 1 nooit meer compenseren omdat zij geen genoegzame verklaring hebben waarom zij ongeloofwaardig over hun motieven voor en proces van bekering hebben verklaard. 86. Ofschoon de rechtbank niet degene is die de werkinstructie heeft gemaakt en ten uitvoer brengt, heeft zij twijfels over de uitleg die verweerder thans over zijn eigen beleid en werkwijze geeft. Die twijfel wordt niet alleen ingegeven door de verschillende standpunten die verweerder heeft ingenomen in deze zaken, maar ook gevoed door het feit dat de rechtbank ambtshalve bekend is met vergelijkbare bekeringszaken waarin met in achtneming van WI 2019/18 wel gekeken wordt of niet aannemelijke verklaringen ten aanzien van de motieven voor en het proces van bekering nog gecompenseerd kunnen worden met overtuigende verklaringen ten aanzien van de kennis en de activiteiten.
87. De rechtbank vraagt zich bovendien af of verweerders uitleg wel strookt met de tekst en strekking van de werkinstructie en bovendien met de uitleg die de Afdeling daaraan geeft. In paragraaf 4 (pagina 7) van de werkinstructie staat het volgende:
“Indien er ten aanzien van één element minder goede verklaringen zijn afgelegd, kunnen de andere elementen dit ‘compenseren’, mits de vreemdeling in staat is daarover wel verklaringen af te leggen die overtuigend genoeg zijn om de zwakkere elementen te ‘compenseren’. De vreemdeling zal wel een genoegzame verklaring moeten geven voor de omstandigheid dat hij op één van de elementen minder goed kan verklaren. Daarbij dient uiteraard rekening gehouden te worden met het referentiekader van de vreemdeling en het gegeven dat niet iedere vreemdeling gewend is om over zijn persoonlijke gevoelens te vertellen.”
Blijkens de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2021(ECLI:NL:RVSL:2021), rechtsoverweging 5.7) heeft verweerder hierop nog de volgende toelichting gegeven:
“5.7. (…) De staatssecretaris heeft in hoger beroep desgevraagd toegelicht dat (…) als een vreemdeling met zijn verklaringen in het geheel geen proces van bekering met de daarbij behorende eigen ervaringen en persoonlijke belevingen inzichtelijk maakt, de verklaringen over kennis en activiteiten dit niet kunnen compenseren. Echter, als een vreemdeling wel, zij het volgens de staatssecretaris onvoldoende, kan verklaren over de motieven en het proces en een genoegzame verklaring heeft waarom hij hierover minder goed kan verklaren, wordt hij in de gelegenheid gesteld om dit te compenseren met overtuigende verklaringen over de ander twee elementen (…)”
88. In WI 2019/18 staat ook dat verweerder zich om de geloofwaardigheid van een bekering te kunnen toetsen richt op de drie elementen (pijlers), te weten: 1) de motieven voor en het proces van bekering, 2) de kennis van het nieuwe geloof en 3) de activiteiten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de verandering. Volgens de werkinstructie moeten de verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen
steedsbezien worden in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling en door hem versterkte gegevens in de eventueel eerder procedures. Dit betekent dat de IND een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling maakt, waarin alle informatie uit het dossier wordt betrokken en waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling (zie pagina’s 3 en 4 van de werkinstructie).
89. Ook de Afdeling benadrukt in rechtsoverweging 9.2. van eerdergenoemde uitspraak van 12 mei 2021, dat verweerder nog steeds de verklaringen over zijn gestelde geloofsovertuiging in hun onderlinge samenhang beziet en dat verweerder in dit verband ook
altijdkenbaar in zijn besluit zal beoordelen of, bij ontoereikende verklaringen over één van de elementen, de verklaringen over de andere twee elementen de ontoereikendheid van de verklaringen over het andere element kunnen compenseren.
90. Het komt de rechtbank voor dat verweerder gelet op de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling als uitgangspunt neemt dan wel zou moeten nemen dat hij alle drie de elementen (pijlers) afzonderlijk beoordeelt en vervolgens in onderlinge samenhang beziet en tegen elkaar afweegt, waarbij hij het zwaartepunt mag leggen op pijler 1. Naar het oordeel van de rechtbank lijkt het er veeleer op dat hij slechts bij hoge uitzondering hiervan kan afwijken, namelijk alleen in de situatie dat de vreemdeling in het geheel geen (enkel) inzicht geeft in zijn motieven voor en het proces van bekering of in het geval de vreemdeling onvoldoende over zijn motieven voor en proces van bekering heeft kunnen verklaren en bovendien ook geen verklaring heeft waarom hij daarover zo weinig kan verklaren. De rechtbank leest WI 2019/18 dan ook eerder zo dat verweerder alleen in die situaties niet meer toekomt aan een beoordeling van de andere pijlers omdat die nooit meer compenserend kunnen werken. Die uitzondering lijkt niet tevens bedoeld voor vreemdelingen die, net als eisers, zeer uitvoerig, doch ongeloofwaardig, over hun motieven voor en proces van bekering hebben verklaard. Zou dat wel zo bedoeld zijn dan zou verweerder in veel bekeringszaken niet meer toekomen aan de compensatiemogelijkheid, wat in zijn algemeenheid strijdig lijkt te zijn met de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling en meer in het bijzonder met de letter en strekking van de werkinstructie.
91. De rechtbank constateert dan ook dat verweerder zijn werkinstructie thans op het punt van de compensatiemogelijkheid veel beperkter uitlegt dan voorheen. Zoals al is overwogen betwijfelt de rechtbank of dit ook daadwerkelijk de bedoeling is en of verweerder echt in alle bekeringszaken uitvoering geeft aan zijn werkinstructie op de wijze zoals hij nu doet in de zaken van eisers. Het is uiteraard aan verweerder om aan zijn werkinstructie gestalte te geven, maar kennelijk is deze op het punt van de compensatiemogelijkheid voor meerdere uitleg vatbaar, hetgeen verwarrend werkt en tot verschillende wijzen van afdoening van bekeringszaken kan leiden. Dat laatste is onaanvaardbaar en kan dus niet de bedoeling zijn. De rechtbank acht het daarom van het grootste belang om hier eerst een eenduidig antwoord op te krijgen. Dat is niet alleen in het belang van eisers en andere vreemdelingen die een bekering aan hun asielaanvraag ten grondslag leggen, maar ook van de beslissers binnen de IND en de rechtbank opdat zij weten hoe zij bekeringszaken aan de hand van de werkinstructie dienen te beoordelen en te toetsen.
De rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten worden niet in stand gelaten
92. De rechtbank ziet op grond van het vorenstaande dan ook geen aanleiding om de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten geheel of gedeeltelijk in stand te laten alvorens hier helderheid over te krijgen. Dat verweerder in de zaak van eiser zijn aanvullend besluit heeft gehandhaafd en ter zitting heeft gepresenteerd als een ‘subsidiair’ standpunt, wordt niet gevolgd. Indien het werkelijk de bedoeling van de werkinstructie is dat beslissers van de IND geen mogelijkheid wordt geboden om pijler 1 te compenseren als een vreemdeling geen genoegzame verklaring heeft waarom hij ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd op dat onderdeel, is er in feite geen ruimte voor een subsidiair standpunt. Het is het een of het ander. Een subsidiair standpunt zou er immers op neerkomen dat verweerder de mogelijkheid openhoudt dat zijn werkinstructie ook anders gelezen kan worden en in dat geval voor de zekerheid ook nog voor een ander anker gaat liggen. Hierin blijft het gevaar schuilen dat bekeringszaken door verweerder niet allemaal op dezelfde wijze worden beoordeeld als het om de compensatiemogelijkheid gaat. Een bijkomende reden voor de rechtbank om nu niet op dit ‘subsidiaire’ standpunt in te gaan, is dat wanneer dat door de rechtbank akkoord zou worden bevonden, verweerder mogelijk niet aanstonds aanleiding ziet om zijn werkinstructie te verduidelijken, terwijl daar wel noodzaak toe bestaat. De rechtbank ziet dan ook in dit geval geen aanleiding om verder te onderzoeken of zij het geschil finaal kan beslechten.
93. Verweerder zal dus opnieuw op de asielaanvragen van eisers moeten beslissen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. Daarbij zal hij zich, indien hij de door eisers gestelde bekeringen tot het christendom ongeloofwaardig blijft vinden, tevens rekenschap moeten geven van de afvalligheid van eisers. Verweerder heeft dit aangemerkt als een apart element in hun asielrelazen en geloofwaardig geacht. Hij heeft dit relevante element ook doorgetoetst onder het kopje ‘vluchtelingschap’. Verweerder heeft zich in dat verband evenwel niet uitgelaten over de vraag of van eisers verlangd kan worden dat zij dit geloofwaardig geachte asielmotief bij terugkeer in Iran desgevraagd op de luchthaven verborgen houden of daarover liegen (in de zin dat ze de Iraanse autoriteiten vertellen dat zij dit enkel als asielmotief hebben aangevoerd in Nederland om zo een vergunning te krijgen) om eventuele problemen te voorkomen. Ter zitting kon gemachtigde van verweerder daarop geen antwoord geven. De rechtbank vraagt verweerder om daar – indien nodig – in de nieuw te nemen besluiten alsnog op in te gaan.
De proceskostenveroordeling
94. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.992,- (2 punten voor het indienen van de beroepschriften; 2 punten voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank kent 2 punten toe voor zowel het indienen van de beroepschriften als het verschijnen ter zitting, omdat beide zaken, ofschoon zij tot op zekere hoogte met elkaar verband houden, ook apart op hun eigen merites zijn beoordeeld.
95. De rechtbank zal verder bepalen dat partijen na bekendmaking van deze uitspraak vier weken de tijd hebben om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak. De aanvragen van eisers zijn weliswaar in eerste instantie afgedaan binnen de algemene asielprocedure, maar door de aanvullende- dan wel herstelbesluiten en het gewijzigde standpunt van verweerder ter zitting kan naar het oordeel van de rechtbank niet langer worden volgehouden dat de zaken zijn afgewezen binnen de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde aantal dagen. Nu de aanvragen van eisers bovendien zijn afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw 2000 en niet op een van de andere de andere afdoeningsmodaliteiten, bedraagt de (hoger) beroepstermijn conform artikel 69 van de Vw 2000 vier weken.