ECLI:NL:RBDHA:2021:13088

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
NL21.9096, NL21.9097
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Iraanse eisers die zich hebben bekeerd tot het Bahai-geloof en de beoordeling van hun geloofwaardigheid door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van twee Iraanse eisers die zich hebben bekeerd tot het Bahai-geloof. De eisers, een echtpaar met minderjarige kinderen, hebben op 16 januari 2020 asiel aangevraagd in Nederland. Hun aanvragen zijn op 2 juni 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat deze als ongegrond werden beschouwd. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers op 27 oktober 2021 behandeld. De eisers hebben aangevoerd dat de staatssecretaris de bekering van eiser ongeloofwaardig achtte en dat de beoordeling niet voldeed aan de geldende richtlijnen, zoals Werkinstructie 2019/18. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de bekering van eiser niet geloofwaardig is. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet adequaat heeft gereageerd op de verklaringen van de eisers en dat de geloofwaardigheidsbeoordeling niet in samenhang is uitgevoerd. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om nieuwe besluiten te nemen op de asielaanvragen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens zijn de proceskosten van de eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.9096, NL21.9097

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], V-nummer: [Nummer], eiser

[Naam 2], V-nummer: [Nummer 2], eiseres
mede namens hun minderjarige kinderen:
[Kind 1], V-nummer: [Nummer 3]
[Kind 2], V-nummer: [Nummer 4]
hierna tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

ProcesverloopBij twee afzonderlijke besluiten van 2 juni 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers afgewezen als ongegrond.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 27 oktober 2021 op zitting behandeld in Breda. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Saei. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig S. Kowsari, als toehoorder namens verweerder.

Overwegingen

1. Eiser en eiseres zijn geboren op [Geboortedatum 1] respectievelijk [Geboortedatum 2] en bezitten de Iraanse nationaliteit. Op 16 januari 2020 hebben zij een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Aan de asielaanvraag hebben eisers het volgende ten grondslag gelegd. In Iran heeft eiseres zich afgewend van de islam en heeft eiser zich bekeerd tot het Bahai-geloof. Eiser heeft een woordenwisseling met zijn zwager gehad naar aanleiding van een documentaire over Bahai. Op een later moment heeft eiser aan zijn zwager verteld dat hij bekeerd was, toen zijn zwager hem daarnaar vroeg. De zwager heeft hiervan een opname gemaakt en deze doorgestuurd naar de Sepah. Toen eisers op vakantie waren in Frankrijk, heeft de Sepah een inval in hun huis gedaan. Bij de inval zijn spullen van eiser meegenomen, waaronder zijn laptop en mobiele telefoon die informatie bevatten over eisers Bahai-geloof.
3. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen van eisers afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder acht de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers geloofwaardig.
Ten aanzien van eiseres acht verweerder het geloofwaardig dat zij zich heeft afgewend van de islam. Zij wordt echter niet aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en ook is niet aannemelijk dat zij bij terugkeer naar Iran een reëel risico loopt op ernstige schade.
Ten aanzien van eiser acht verweerder het niet geloofwaardig dat hij is bekeerd tot het Bahai-geloof en dat hij problemen heeft ondervonden als gevolg van de bekering. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser over deze elementen geen overtuigende verklaringen heeft afgelegd.
4. Op wat eisers hiertegen aanvoeren, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Juridisch kader
5. Bij het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de bekering van eiser heeft verweerder Werkinstructie (WI) 2019/18 als uitgangspunt genomen. Volgens WI 2019/18 betrekt verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering drie elementen, te weten: de motieven voor en het proces van bekering, kennis van het nieuwe geloof en de activiteiten die de vreemdeling in het kader daarvan ontplooit. De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten steeds worden bezien in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling. Deze vaste gedragslijn van verweerder bij de geloofwaardigheidsbeoordeling in bekeringszaken acht de rechtbank toelaatbaar.
Daarnaast heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in twee uitspraken van 12 mei 2021 [1] geoordeeld dat verweerder, als hij in zijn geloofwaardigheidsbeoordeling een doorslaggevend gewicht toekent aan ontoereikende verklaringen van een vreemdeling over het element ‘motieven voor en het proces van bekering’, kenbaar moet motiveren wat hij vindt van de verklaringen van een vreemdeling over de elementen ‘kennis van het nieuwe geloof’ en ‘in het kader van het nieuwe geloof ontplooide activiteiten’, en waarom die verklaringen de ontoereikende verklaringen over het eerste element niet kunnen compenseren. Verder volgt uit deze uitspraken dat verweerder ook daadwerkelijk en kenbaar moet motiveren hoe hij overgelegde verklaringen van derden heeft gewogen in het licht van de door de vreemdeling tegenover hem afgelegde en ongeloofwaardig geachte verklaringen over de gestelde bekering. Zo zal inzichtelijk en voor de bestuursrechter beter toetsbaar worden welk gewicht aan verklaringen van derden is toegekend.
De gestelde bekering van eiser
6. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte de bekering van eiser ongeloofwaardig acht. De beoordeling van verweerder is niet conform Werkinstructie (WI) 2019/18. Verweerder heeft relevante verklaringen van eiser niet betrokken bij de beoordeling. Indien eisers antwoorden op tijdens de gehoren gestelde vragen onvoldoende zouden zijn, lag het op de weg van verweerder om nader door te vragen, gelet op artikel 3:113, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verder verwijzen eisers naar WI 2014/10 en voeren zij aan dat ten onrechte de verklaringen van eiseres niet zijn betrokken bij de beoordeling als externe geloofwaardigheidsindicator.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder tijdens de gehoren voldoende doorgevraagd en niet in strijd gehandeld met artikel 3:113, tweede lid, van het Vb. Eiser is tijdens het nader gehoor in de gelegenheid gesteld om zelf te vertellen over zijn asielrelaas en vervolgens zijn daarover vragen gesteld. Op verschillende momenten is door de gehoormedewerker om een nadere uitleg gevraagd. Uit het verslag van het nader gehoor blijkt niet dat eiser van mening was dat hem tekort is gedaan met betrekking tot wat hij wilde verklaren. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Verweerder heeft zich echter onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de door eiser gestelde bekering niet geloofwaardig is. Daartoe is het volgende redengevend.
9. Ten aanzien van de motieven voor en het proces van bekering heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eisers verklaringen hierover algemeen van aard zijn en niet zijn aan te merken als persoonlijk en authentiek. In dit kader heeft eiser uitgebreid verklaard over de toedracht van zijn aanraking met het Bahai-geloof en waarom dit geloof hem aantrok, mede gelet op zijn ervaringen met de islam. Eiser heeft verklaard over zijn droom en de betekenis die deze droom voor hem had in zijn bekeringsproces. Ook heeft eiser verklaard over de twaalf beginselen van het Bahai-geloof en heeft hij dit gerelateerd aan de Iraanse maatschappij. Uit de overweging in het bestreden besluit dat eiser met zijn verklaringen niet inzichtelijk maakt waar zijn interesse vandaan komt en waarom hij zich is gaan verdiepen in het Bahai-geloof, blijkt onvoldoende hoe de bovenstaande verklaringen daarbij zijn betrokken. Het bestreden besluit ten aanzien van eiser is op dit punt dan ook gebrekkig gemotiveerd.
10. Ten aanzien van de kennis van eiser over het Bahai-geloof heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom deze onvoldoende is. In het voornemen en het verweerschrift heeft verweerder overwogen dat eiser over religieuze kennis beschikt, maar dat deze kennis uit openbare bronnen kan worden verkregen. Verweerder heeft verder in het verweerschrift overwogen dat eiser niet overtuigend heeft verklaard over wat de kennis in zijn dagelijks leven met hem doet en wat hem aanspreekt in het verhaal of wat dat persoonlijk voor hem betekent. Dat de kennis van eiser over het Bahai-geloof uit openbare bronnen kan worden verkregen, doet er naar het oordeel van de rechtbank niet aan af dat eiser kennis over het geloof heeft. Niet gebleken is dat verweerder in dit kader enkel niet-openbare kennis van een vreemdeling relevant kan achten. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte grote betekenis gehecht aan de gevoelens die bij de kennis een rol zouden spelen. De rechtbank merkt daarbij op dat verweerder dit eerst in het verweerschrift heeft overwogen en dat eiser niet bevraagd is over wat zijn kennis in zijn dagelijkse leven met hem doet.
11. Verweerder heeft verder onvoldoende gemotiveerd tegengeworpen dat er enige tijd zit tussen de binnenkomst van eiser in Nederland en het bijwonen van online bijeenkomsten van de internationale Bahai-gemeenschap. Eiser heeft aangevoerd en ter zitting nader toegelicht dat het enige tijd duurde voordat hij met de Bahai-gemeenschap in online contact kon komen vanuit Nederland, omdat het een tijd duurde voordat een nieuw account voor eiser was aangemaakt nu zijn gegevensdragers in Iran zijn achtergebleven. Deze uitleg komt de rechtbank niet op voorhand onaannemelijk voor.
12. Tussen partijen is verder niet in geschil dat eiser inmiddels contact heeft gelegd met de Nederlandse en de internationale Bahai-gemeenschap. In dit kader heeft eiser in beroep de volgende stukken overgelegd: schermafdrukken van online bijeenkomsten, emailcorrespondentie en een verklaring van [Naam 3], een lid van de Nederlandse Bahai-gemeenschap. Uit deze stukken volgt dat eiser online bijeenkomsten bijwoont en een aanvraag heeft ingediend voor inschrijving bij de Nederlandse Bahai-gemeenschap. Gelet op de eerdergenoemde uitspraken van de Afdeling van 12 mei 2021 dient verweerder kenbaar te motiveren hoe de verklaringen van derden zijn gewogen. De enkele overweging in het verweerschrift dat uit de mailwisselingen niet concreet naar voren komt dat eiser is bekeerd en dat [Naam 3] zijn bevindingen baseert op wat hij van eiser heeft gehoord, zijn daartoe onvoldoende. Daarbij komt dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft gemotiveerd waarom eisers verklaringen over kennis en activiteiten niet de verklaringen over het proces van en de motieven voor bekering kunnen compenseren. Verweerder dient immers, zoals ook in WI 2019/18 is uiteengezet, een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling te verrichten. In dat verband dient hij de elementen motieven, kennis en activiteiten in onderlinge samenhang met elkaar te bezien. Dit is ten onrechte niet gebeurd.
13. Eisers hebben tot slot terecht aangevoerd dat verweerder ten onrechte de verklaringen van eiseres niet heeft betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers bekering. Uit paragraaf 3.2.1.2 van WI 2014/10 volgt dat consistentie met informatie van andere getuigen een van de externe geloofwaardigheidsindicatoren is die verweerder bij de beoordeling van een asielrelaas betrekt. Nu eiseres tijdens haar nader gehoor wel is bevraagd over de bekering van haar echtgenoot en verweerder tussen de verklaringen van eisers geen tegenstrijdigheden heeft opgemerkt, heeft verweerder dit ten onrechte niet kenbaar betrokken bij de besluitvorming.
De problemen naar aanleiding van de gestelde bekering
14. Nu verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de bekering van eiser ongeloofwaardig is, heeft verweerder evenmin kunnen concluderen dat de problemen die eiser als gevolg daarvan stelt te hebben ondervonden ongeloofwaardig zijn.
Het relaas van eiseres
15. Eiseres heeft geen beroepsgronden gericht tegen de beoordeling van haar relaas over het zich afwenden van de islam. Het asielrelaas van eiseres is voor het overige echter volledig afhankelijk is van het asielrelaas van eiser. Gelet op deze samenhang heeft verweerder het bestreden besluit dat betrekking heeft op eiseres eveneens onvoldoende gemotiveerd.
Conclusie
16. Gelet op het bovenstaande zijn de bestreden besluiten in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepen zijn gegrond. Er bestaat geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het verrichten van een geloofwaardigheidsbeoordeling in eerste instantie is voorbehouden aan verweerder. Verweerder zal dan ook opnieuw op de aanvragen dienen te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zodat de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op om nieuwe besluiten te nemen op de asielaanvragen van eisers
met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496
(
veertienhonderdzesennegentigeuro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr.W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.