9.2In het verweerschrift van 9 november 2021 heeft verweerder nader toegelicht dat, hoewel dit in het primaire en het bestreden besluit niet gespecificeerd is, enkel het derde lid van artikel 1b van de Woningwet, in samenhang met artikel 7.18, eerste lid, van het Bouwbesluit, aan de tweede last ten grondslag wordt gelegd. De voorzieningenrechter gaat derhalve van deze wettelijke grondslag uit. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat op
10 november 2021 opnieuw een controle heeft plaatsgevonden door een toezichthouder van de ODMH en dat toen is geconstateerd dat twee appartementen, appartement 9 en 10, bewoond worden door meer dan twee personen, namelijk door twee volwassenen en een kind. Ter zitting heeft [A] , die namens verzoekster ter zitting aanwezig was, aangegeven dat hij niet op de hoogte was van het feit dat er in appartement 10 opnieuw drie personen woonachtig zijn, maar dat dit inderdaad het geval lijkt te zijn, gebaseerd op de foto’s die bij het ter zitting overhandigde handhavingsrapport zitten. De aanwezigheid van meer dan twee personen in appartement 9 heeft verzoekster erkend. Gelet op het voorgaande gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat er in twee appartementen drie personen woonachtig zijn.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is het (laten) gebruiken van (een gedeelte van) de appartementen door meer dan twee bewoners in strijd artikel 1b, derde lid, van de Woningwet in samenhang met artikel 7.18, eerste lid, van het Bouwbesluit. Uit de gedingstukken blijkt namelijk, en door verzoekster wordt dit niet betwist, dat de appartementen een totale gebruiksoppervlakte van slechts 28 m2 hebben. Dit betekent dat de appartementen op grond van artikel 7.18, eerste lid, van het Bouwbesluit door maximaal twee personen bewoond mogen worden. De enkele vaststelling dat twee appartementen gebruikt worden door meer personen dan op grond van het Bouwbesluit is toegestaan is echter niet voldoende om een overtreding aan te nemen. Uit de Nota van Toelichting bij artikel 7.18 van het Bouwbesluitvolgt namelijk dat dit artikel nadrukkelijk niet bedoeld is als normstelling in het kader van de verdeling van woonruimte. Het artikel is bedoeld om te voorkomen dat de gezondheid van de bewoners door overbewoning in het geding komt.
Op basis van dit voorschrift kan het bevoegd gezag dan ook alleen optreden in het uitzonderlijke geval dat er zoveel mensen in een woning of woonwagen wonen dat dit problemen voor de gezondheid kan opleveren. De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn in het bestreden besluit ingenomen standpunt dat uit de toelichting bij artikel 7.18, eerste lid, van het Bouwbesluit niet volgt dat moet worden aangetoond dat al sprake is van schade aan de gezondheid van de bewoners van de woning, maar alleen dat aannemelijk moet zijn dat deze schade kan ontstaan doordat er zoveel mensen in de woning wonen. Gelet hierop gaat het er om of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat het (laten) gebruiken van de wooneenheden door meer dan twee personen problemen voor de gezondheid van de bewoners kan opleveren. In het bestreden besluit heeft verweerder nader gemotiveerd dat daarvan sprake is. De wooneenheden zijn studio’s waarin alle verschillende functies, zoals wonen, koken en slapen, zich in dezelfde ruimte bevinden. Volgens verweerder kan gelet op het feit dat de desbetreffende woningen bewoond worden door een gezin met een jong kind zeker gesteld worden dat een gezonde nachtrust onvoldoende geborgd is voor zowel het kind als de ouders. Dat de entresols illegaal als slaapkamer in gebruik zijn genomen en in één appartement zelfs een volledige extra verdieping was gerealiseerd, zijn indicaties dat het aantal beschikbare vierkante meters aan gebruiksoppervlakte niet volstaat om op een gezonde manier te (laten) gebruiken door meer dan twee personen, aldus verweerder. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder hiermee voorshands voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het laten gebruiken van de woningen door meer dan twee personen problemen voor de gezondheid van de bewoners kan opleveren. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is dan ook sprake van een overtreding.
10. Wat betreft beide lasten voert verzoekster aan dat verweerder haar ten onrechte heeft aangemerkt als overtreder. Door verzoekster worden de wettelijke voorschriften namelijk niet door haar maar door haar huurders overtreden. Daarnaast heeft zij het als verhuurster niet in haar macht om de overtredingen op een rechtmatige wijze te beëindigen.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om verzoekster op dit punt te volgen. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling is de overtreder degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en daarom als overtreder worden aangemerkt. Daarbij is van belang dat van de eigenaar van een pand die dat verhuurt, mag worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het verhuurde pand wordt gemaakt.Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter kan verzoekster aangemerkt worden als overtreder. De overtreden verbodsbepalingen van artikel 1b, tweede en derde lid, van de Woningwet richten zich (ook) tot verzoekster als eigenaar en verhuurder van de betreffende woningen. Het verbod in het tweede lid om een pand in een staat te houden die (in dit geval) strijd oplevert met artikel 4.7 van het Bouwbesluit is gericht op verzoekster als eigenaar. Het verbod om een pand te laten gebruiken (in dit geval) in strijd met artikel 4.7 en artikel 7.18 van het Bouwbesluit richt zich op verzoekster als verhuurder. Door verzoekster wordt niet betwist dat zij op de hoogte was van het onrechtmatige gebruik van de door haar verhuurde wooneenheden. Verzoekster had het verder ook in haar macht om de overtredingen te beëindigen. Uit (eveneens) vaste jurisprudentie volgt namelijk dat een contractuele verhouding van verhuurder tot zijn huurder geen beletsel vormt om de last uit te voeren.Dat de voor verzoekster benodigde privaatrechtelijke toestemming ontbreekt bij het uitvoeren van de last komt voor haar risico. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat ook in dit geval niet is gebleken dat de huurdersbescherming zo ver strekt dat door de huurovereenkomst aan een opgelegde last wegens strijd met het Bouwbesluit nooit kan worden voldaan. Het betoog faalt derhalve.
11. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdelinggeldt bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn als uitgangspunt dat deze termijn niet wezenlijk langer mag zijn dan nodig is om de overtreding te kunnen beëindigen. Een begunstigingstermijn mag ook niet korter zijn dan nodig is om de overtreding te kunnen beëindigen. De begunstigings-termijn dient er namelijk toe de overtreder in de gelegenheid te stellen de last uit te voeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. De voorzieningenrechter stelt vast dat de begunstigingstermijn voor beide lasten in het bestreden besluit en bij besluit van 19 oktober 2021 nogmaals is verlengd, en thans loopt tot twee weken nadat uitspraak is gedaan op onderhavig verzoek om een voorlopige voorziening. Dit betekent dat de begunstigings-termijn tot 10 december 2021 loopt. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningen-rechter is de begunstigingstermijn in dit geval redelijk. De voorzieningenrechter acht hierbij van belang dat verzoekster reeds sinds 3 april 2020 op de hoogte is van de geconstateerde overtredingen en dat niet gebleken is dat verzoekster in de ruim anderhalf jaar die sindsdien is verstreken concrete stappen heeft ondernomen om de overtredingen te beëindigen. Verzoekster heeft op 10 november 2021 een rapportage van de door haar ingeschakelde architect ingediend en heeft eerst ter zitting voorgesteld om de wooneenheden te verbouwen met als doel om de entresols op te hogen tot een hoogte van 2,1 meter vanaf de vloer. Een dergelijk voorstel had verzoekster ook al veel eerder kunnen doen. De door verzoekster met de ter zitting overgelegde huurovereenkomst van appartement 10 onderbouwde stelling dat hij inmiddels de huurovereenkomsten heeft aangepast om overbewoning te voorkomen heeft de voorzieningenrechter ook niet overtuigd. In deze huurovereenkomst, die is gedateerd op 1 juli 2020 maar volgens verzoekster op 1 juli 2021 is gesloten, is het volgende opgenomen: “Eventueel de persoonlijke gegevens van de mede-bewoner (maximaal 1):”. Wat hiervan ook zij, ter zitting is op grond van het door verweerder overgelegde handhavingsrapport van 11 november 2021 gebleken dat in appartement 10 opnieuw sprake is van bewoning door drie personen en derhalve van een overtreding. Eerder was nog slechts in één appartement (nummer 9) sprake van overbewoning. De voorzieningenrechter leidt verder uit de e-mail van 11 oktober 2021af dat verzoekster zelf een verlenging van de begunstigingstermijn tot het einde van het jaar voldoende vond. Een meermaals verlengde begunstigingstermijn die tot 10 december 2021 loopt, wordt, gelet op het voorgaande, in dit geval alleszins redelijk geacht door de voorzieningenrechter.
12. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het bestreden besluit de rechtmatigheidstoets in beroep zal doorstaan. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.