ECLI:NL:RBDHA:2021:13483
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens te vroege ingebrekestelling in asielprocedure
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een beroep wegens een te vroege ingebrekestelling door de eiser. De eiser had op 15 oktober 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke was afgewezen. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 1 mei 2020, waarin het besluit werd vernietigd maar de rechtsgevolgen in stand bleven, heeft de eiser hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 7 april 2021 geoordeeld dat de rechtbank verweerder had moeten opdragen een nieuw besluit te nemen, maar geen termijn had gesteld voor dit besluit. Hierdoor was de eiser verplicht om verweerder in gebreke te stellen voordat hij beroep kon instellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 22 september 2021 verweerder in gebreke heeft gesteld, maar dat dit te vroeg was, aangezien de termijn voor verweerder om te beslissen op de aanvraag nog niet was verstreken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ingebrekestelling niet rechtsgeldig was en heeft het beroep van de eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier.