ECLI:NL:RBDHA:2021:13483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
NL21.15933
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens te vroege ingebrekestelling in asielprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een beroep wegens een te vroege ingebrekestelling door de eiser. De eiser had op 15 oktober 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke was afgewezen. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 1 mei 2020, waarin het besluit werd vernietigd maar de rechtsgevolgen in stand bleven, heeft de eiser hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 7 april 2021 geoordeeld dat de rechtbank verweerder had moeten opdragen een nieuw besluit te nemen, maar geen termijn had gesteld voor dit besluit. Hierdoor was de eiser verplicht om verweerder in gebreke te stellen voordat hij beroep kon instellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 22 september 2021 verweerder in gebreke heeft gesteld, maar dat dit te vroeg was, aangezien de termijn voor verweerder om te beslissen op de aanvraag nog niet was verstreken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ingebrekestelling niet rechtsgeldig was en heeft het beroep van de eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.15933

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2019 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 5 december 2018 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 [1] afgewezen als kennelijk ongegrond. Verder is een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het besluit van 15 oktober 2019 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 1 mei 2020 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, het beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 oktober 2019 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven.
Eiser heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 7 april 2021 heeft de Afdeling [2] het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank van 1 mei 2020 vernietigd, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 15 oktober 2019 in stand blijven.
Op 8 oktober 2021 heeft eiser digitaal beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een
besluit door verweerder op zijn aanvraag.
Verweerder heeft op 21 oktober 2021 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb [3] uitspraak zonder zitting.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
3. Op grond van artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet aan een termijn gebonden.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan
schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Op grond van het derde lid kan, indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
4. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat, wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste maal) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. Ditzelfde geldt volgens de Afdeling wanneer de bestuursrechter het bestuursorgaan heeft opgedragen een nieuw besluit te nemen maar geen termijn heeft bepaald waarbinnen dat besluit moet worden genomen. De Afdeling is van oordeel dat dit anders ligt wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, in weerwil van het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt. [4]
5. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 15 oktober 2019 in de uitspraak van 1 mei 2020 is vernietigd maar dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. De rechtbank heeft verweerder dan ook niet opgedragen een nieuw besluit te nemen. De Afdeling heeft de uitspraak op dit punt vernietigd en heeft geoordeeld dat verweerder wel gehouden was om een nieuw besluit op de aanvraag van eiser te nemen. Daarbij heeft de Afdeling echter geen termijn aan verweerder gegeven waarbinnen hij een nieuw besluit moet nemen. Aangezien de Afdeling geen termijn heeft bepaald, zal eiser verweerder eerst ingebreke moeten stellen, voordat hij een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit bij de rechtbank kan indienen. De uitspraken waarnaar eiser verwijst waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan zijn beroep geen ingebrekestelling hoeft in te dienen, betreffen de situatie waarin de bestuursrechter in een eerdere uitspraak wel een termijn heeft gesteld. Nu dit een andere situatie betreft dan de situatie van eiser, slaagt het beroep van eiser op deze uitspraken niet.
6. Indien na vernietiging van een besluit door de bestuursrechter geen nieuwe termijn voor het nemen van een nieuw besluit is gesteld, moet het bestuursorgaan in beginsel beslissen binnen dezelfde termijn als de termijn die gold voor het nemen van het vernietigde besluit. De rechtbank verwijst hiervoor ook naar vaste jurisprudentie van de Afdeling. [5] Dit betekent dat verweerder, gelet op artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000, gehouden was binnen zes maanden een nieuw besluit op de aanvraag van eiser te nemen. [6]
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij uitspraak van de Afdeling van 7 april 2021 is opgedragen een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is op dezelfde dag aan partijen verzonden. De zes maanden termijn voor verweerder om te beslissen op de aanvraag van eiser is daarom op 7 oktober 2021 geëindigd. Eiser heeft verweerder bij brief van 22 september 2021 medegedeeld dat verweerder in gebreke is te beslissen. Op dat moment was de termijn voor verweerder om een besluit te nemen op de aanvraag van eiser echter nog niet verstreken. Dit betekent dat eiser de ingebrekestelling op 22 september 2021 te vroeg heeft gestuurd. Deze brief kan daarom niet aangemerkt worden als een rechtsgeldige ingebrekestelling.
8. Om die reden verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Zie de uitspraken van 8 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:673) en 14 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:774).
5.Zie de uitspraken van 17 september 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3442) en 17 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2233).
6.Zie uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:922).