ECLI:NL:RBDHA:2021:13652

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
SGR 21/2180
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor hoortoestellen op basis van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die gepensioneerd is en al geruime tijd gehoorgestoord, en het college van burgemeester en wethouders van Leiden. De eiser had op 18 december 2020 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van hoortoestellen, welke aanvraag door verweerder werd afgewezen. In het bestreden besluit van 12 februari 2021 werd het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 26 juli 2021 was eiser aanwezig, maar verweerder was afwezig. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om aanvullende vragen aan verweerder te stellen. Na ontvangst van de antwoorden van verweerder en de reactie van eiser hierop, heeft de rechtbank besloten het onderzoek te sluiten zonder een nadere zitting.

De rechtbank overwoog dat volgens artikel 15 van de Participatiewet (Pw) geen recht op bijstand bestaat als er een voorliggende voorziening is die toereikend en passend is. De Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt als een dergelijke voorziening beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand terecht was, omdat eiser geen acute noodsituatie kon aantonen die bijstandsverlening noodzakelijk maakte. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat eiser niet kon aantonen dat er toezeggingen waren gedaan door de overheid over toekomstige bijstandsverlening.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2180

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: O.J. Massalova).

Procesverloop

In het besluit van 18 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor de kosten voor hoortoestellen op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
In het besluit van 12 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2021. Eiser is verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde een aantal vragen aan verweerder te stellen.
Op 1 september 2021 heeft verweerder op de vragen van de rechtbank gereageerd. Op 14 september 2021 heeft eiser op de reactie van verweerder gereageerd.
Nadat partijen niet binnen de gestelde termijn hebben aangegeven prijs te stellen op een nadere zitting, heeft de rechtbank onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is gepensioneerd en al geruime tijd gehoorgestoord. In 2005 en in 2010 heeft verweerder aan eiser bijzondere bijstand verstrekt voor de kosten van hoortoestellen. Op 7 december 2020 heeft eiser opnieuw bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van twee hoortoestellen en toebehoren. Bij zijn aanvraag heeft eiser onder andere een factuur van de audicien overgelegd. Na aftrek van de vergoedingen van de zorgverzekeraar bedragen de resterende kosten € 979,78. In het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder overweegt daartoe dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) een passende en toereikende voorliggende voorziening is, ook al biedt deze geen volledige dekking van de kosten. Eiser kan aan het feit dat hij in 2005 en 2010 wel bijzondere bijstand heeft ontvangen geen rechten ontlenen of op grond daarvan erop vertrouwen dat de handelswijze van verweerder wordt gecontinueerd. In het besluit van 11 september 2015 is een andere aanvraag voor bijzondere bijstand voor hoortoestellen afgewezen. Hieruit blijkt dat geen bijzondere bijstand meer wordt verstrekt voor de kosten van hoortoestellen. Van dringende redenen zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw, dan wel bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 13 van de Beleidsregels bijzondere bijstand Leiden 2020 om alsnog bijzondere bijstand te verlenen, is volgens verweerder niet gebleken.
3. Eiser voert – verkort en zakelijk weergegeven – aan dat hij al 40 jaar gehoorgestoord is en hij sinds 1985 elke vijf jaar een controle bij de KNO-arts heeft om zijn gehoor te testen. Bij elke controle blijkt dat het gehoor van eiser verder achteruitgaat en hij nieuwe en betere hoortoestellen nodig heeft. De hoortoestellen en toebehoren zijn voorgeschreven door de audioloog. In het verleden heeft hij hiervoor bijzondere bijstand ontvangen, ook in 2015. Eiser heeft niet de middelen om de kosten te dragen en kan niet lenen omdat hij schulden heeft.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Pw – voor zover relevant – bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
4.2.
Naar vaste rechtspraak is voor de kosten van (para)medische hulp de Zvw en daarop gebaseerde regelgeving in beginsel aan te merken als een aan de Participatiewet voorliggende, toereikende en passende voorziening. [1]
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat de Zvw en de op deze wet gebaseerde regelgeving voor de kosten van hoortoestellen als een aan de Pw voorliggende, toereikende en passende voorziening dient te worden beschouwd. De omstandigheid dat eiser slechts aanspraak kan maken op een gedeeltelijke vergoeding van de kosten op basis van zijn zorgverzekering maakt dit niet anders. Op grond van artikel 15, eerste lid, Pw heeft eiser in beginsel dan ook geen recht op bijzondere bijstand. Dit wordt in beroep ook niet uitdrukkelijk door eiser bestreden.
4.4.
Artikel 16, eerste lid, van Pw biedt de mogelijkheid om in afwijking van onder meer artikel 15 van de Pw bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Daarvoor dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Een acute noodsituatie is aan de orde als een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. [2] Van dergelijke omstandigheden is in dit geval niet gebleken. Dat eiser baat heeft bij een specifiek hoortoestel, dat hij zonder hoortoestel geen normaal sociaal leven kan leiden en dat zijn gehoorstoornis in de loop der jaren toeneemt, kunnen niet worden aangemerkt als dergelijke dringende redenen.
4.5.
Voor zover eiser met zijn verwijzing naar de eerder toegekende bijzondere bijstand een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, slaagt dit niet. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in ieder geval vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [3] De omstandigheid dat verweerder aan eiser in het verleden wel bijzondere bijstand voor hoortoestellen heeft toegekend, is niet een dergelijke omstandigheid. Niet is gebleken dat verweerder bij die eerdere vestrekkingen, dan wel op enige andere wijze, zich heeft uitgelaten over (eventuele) verstrekkingen in de toekomst
.
5. Het overige dat eiser heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:640 en van 8 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2108.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 14 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:613.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351.