ECLI:NL:CRVB:2017:613

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
21 februari 2017
Zaaknummer
16/1360 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om bijzondere bijstand voor fysiotherapie op basis van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, geboren in 1986, ontvangt een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en heeft de ziekte van Bechterew. Hij heeft op 14 april 2015 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van fysiotherapie, welke door het college van burgemeester en wethouders van Slochteren is afgewezen. Het college stelde dat appellant een beroep kon doen op een voorliggende voorziening en dat er geen acute noodsituatie was die bijzondere bijstand rechtvaardigde.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. Hij voerde aan dat er zeer dringende redenen waren voor het verlenen van bijzondere bijstand, omdat het uitblijven van fysiotherapie zou leiden tot blijvend lichamelijk letsel of invaliditeit. De Raad heeft echter geoordeeld dat de overgelegde medische informatie niet voldoende onderbouwde dat er sprake was van een acute noodsituatie. De Raad concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn situatie niet op een andere manier verholpen kon worden, zoals het herstellen van zijn premieachterstand bij de zorgverzekeraar.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen zeer dringende redenen waren die het verlenen van bijstand noodzakelijk maakten, en dat het college de aanvraag terecht had afgewezen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.1360 PW

Datum uitspraak: 14 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 januari 2016, 15/4539 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Slochteren (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.L. Thiescheffer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 januari 2017. Appellant, daartoe in persoon opgeroepen, heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Thiescheffer. Het college, daartoe eveneens opgeroepen, heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.M. Klok.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren [in] 1986, ontvangt een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Appellant is gediagnosticeerd met spondylitis ankylopoetica, ook wel de ziekte van Bechterew genoemd.
1.2.
Op 14 april 2015 heeft appellant bij het college een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor (toekomstige) kosten van fysiotherapie.
1.3.
Bij besluit van 7 mei 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 oktober 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming is ten grondslag gelegd dat appellant een beroep kan doen op een voorliggende voorziening zoals bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW en dat niet is gebleken van het bestaan van een acute noodsituatie zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW, zodat er geen grond bestaat om bijzondere bijstand te verlenen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW. Meer in het bijzonder heeft appellant aangevoerd dat sprake is van een acute noodsituatie omdat, indien fysiotherapie niet zal plaatsvinden, dit zal leiden tot blijvend lichamelijk letsel of invaliditeit. Appellant heeft verder aangevoerd dat het verlenen van bijzondere bijstand de enige wijze is waarop voorzien kan worden in de kosten van behandeling door een fysiotherapeut, omdat hij zich wegens forse premieachterstanden hiervoor niet aanvullend kan verzekeren en fysiotherapie vanuit de basisverzekering pas na
twintig behandelingen vergoed wordt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In dit geding is uitsluitend in geschil of in het geval van appellant sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW die nopen tot verlening van bijzondere bijstand voor de kosten verbonden aan fysiotherapiebehandelingen.
4.2.
Artikel 16, eerste lid, van de PW biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de PW in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraken van 26 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL3224, 17 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:678 en 6 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1533) kunnen zeer dringende reden zich slechts voordoen indien zich een acute noodsituatie voordoet en indien de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Een acute noodsituatie is aan de orde als een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
4.3.
Appellant heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat het uitblijven van fysiotherapiebehandelingen zal leiden tot blijvend lichamelijk letsel of invaliditeit een verklaring van verpleegkundig specialist S. Katerbarg (verpleegkundig specialist) overgelegd en gewezen op de in bezwaar en in beroep ingebrachte informatie van internist D.J. Mulder (internist). In een rapport van 8 april 2015 schrijft de internist dat bij appellant de diagnose ziekte van Bechterew is gesteld en dat voor deze aandoening langdurige fysiotherapie geïndiceerd is. In een rapport van 19 juni 2015 schrijft hij, door appellant gevraagd om aanvullende informatie, het volgende: “Ik wil benadrukken dat bij spondylitis ankylopoetica/Bechterew de kans op toekomstige ernstige vergroeiingen van de rug met chronische pijnklachten en ziekteverzuim erg groot is. Oefentherapie is vanouds de hoeksteen van de behandeling. Gunstige effecten daarvan zijn in meerdere gerandomiseerde onderzoeken aangetoond. Verder is aangetoond dat gesuperviseerde oefentherapie effectiever is dan niet gesuperviseerde thuisoefeningen.” In een rapport van 17 februari 2016 schrijft de verpleegkundig specialist dat appellant bekend is met de diagnose ziekte van Bechterew en dat deze aandoening chronisch is, waarvoor langdurige fysiotherapie geïndiceerd is. Uit deze informatie kan weliswaar worden afgeleid dat appellant vanwege de aandoening ziekte van Bechterew gebaat is bij oefentherapie, maar de informatie biedt geen aanknopingspunten voor de conclusie dat, indien appellant niet op korte termijn door een fysiotherapeut behandeld wordt, daardoor een situatie ontstaat die voor appellant levensbedreigend is of die blijvend ernstig lichamelijk of psychisch letsel of invaliditeit tot gevolg heeft. De invaliditeit die de ziekte van Bechterew meebrengt kan door de oefentherapie slechts in bepaalde mate worden uitgesteld, vertraagd of verminderd. Bovendien kan uit de informatie van de internist worden afgeleid dat appellant ook baat heeft bij het zelfstandig doen van oefeningen, zij het in mindere mate dan wanneer dit gesuperviseerd geschiedt, zodat daarmee in zekere mate in zijn behoefte aan oefentherapie voorzien kan worden. Van een acute noodsituatie was gelet op het voorgaande geen sprake.
4.4.
Voorts is niet gebleken dat appellant bij de aflossing van zijn schulden niet prioriteit kon geven aan de premieachterstand bij zijn zorgverzekeraar, zodat hij zich binnen afzienbare termijn weer aanvullend voor fysiotherapie kon verzekeren. Derhalve kan eveneens niet worden geconcludeerd dat de behoeftige omstandigheden waarin appellant ten tijde hier van belang verkeerde op geen enkele andere wijze waren te verhelpen.
4.5.
Appellant heeft gelet op 4.3 en 4.4 niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW, zodat het college de aanvraag om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en F. Hoogendijk en J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2017.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J. Smolders

HD