De rechtbank stelt allereerst vast dat uit het bestreden besluit II blijkt dat verweerder in dit kader heeft betrokken dat eisers op een paar maanden na niet voldoen aan de vijfjaars-eis in de Afsluitingsregeling. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen oordelen dat deze omstandigheid op zichzelf geen zeer bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld is die maakt dat eisers een vergunning zou moeten toekomen op grond van de Afsluitingsregeling.
Uit het bestreden besluit II blijkt echter niet dat de totale verblijfsduur van eisers op een juiste manier is betrokken bij de beoordeling of er sprake is van dergelijke zeer bijzondere omstandigheden. Verweerder gaat in het bestreden besluit II uit van een verblijfsduur vanaf (in ieder geval) 2011, maar niet blijkt dat verweerder rekening heeft gehouden met de door eisers ingediende stukken (nogmaals overgelegd bij de gronden van beroep) die erop duiden dat zij al veel langer in Nederland verblijven (eiser vanaf omstreeks eind 2005 en eiseres vanaf omstreeks mei 2007) is aangevangen.
Verder constateert de rechtbank dat in het bestreden besluit II de gedragswetenschappelijke onderzoeksrapporten van 17 april 2018 en 23 oktober 2020 zijn betrokken in het kader van de vraag of afwijzing van de aanvraag van eisers in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Echter, uit het bestreden besluit II blijkt niet dat deze onderzoeksrapporten zijn betrokken in het kader van de beoordeling van de vraag of er sprake is van zeer bijzondere omstandig-heden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de Afsluitingsregeling – in dit geval het toepassen van de ‘vijfjaarseis’ – gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met die regeling te dienen doelen. Met de Afsluitings-regeling is beoogd het zogenoemde ‘kinderpardon’ af te sluiten, maar niet zonder eerst aan vreemdelingen nog een laatste gelegenheid te bieden een aanvraag in te dienen om in aanmerking te komen voor het kinderpardon (vgl. de toelichting bij besluit WBV 2019/1, waarbij de Afsluitingsregeling is ingevoerd; Staatscourant 2019, 8116). In de toelichting bij besluit WBV 2013/1 (Staatscourant 2013, 2573), waarbij de Definitieve Regeling is ingevoerd, staat over het doel van het ‘kinderpardon’ het volgende.
“ Er zijn kinderen die al vele jaren in Nederland verblijven, zonder uitzicht op een verblijfsvergunning. De lange duur van het verblijf is te wijten aan procedures die in het verleden soms lang duurden, het niet meewerken aan vertrek en het stapelen van procedures door ouders, of een combinatie van deze factoren. Om te voorkomen dat deze jongeren hiervan de dupe worden, is door het kabinet besloten een definitieve regeling en een overgangsregeling te treffen op grond waarvan deze jongeren, onder bepaalde voorwaarden, alsnog in aanmerking kunnen komen voor een verblijfs-vergunning. De overgangsregeling verleent duidelijkheid aan kinderen met een asielachtergrond, die reeds langdurig in Nederland verblijven.”
Uit het voorgaande, in samenhang bezien, volgt dat één van de doelen van de Afsluitings-regeling is om kinderen met een asielachtergrond die langdurig in Nederland verblijven een laatste mogelijkheid te bieden om rechtmatig verblijf in Nederland te verkrijgen en om zodoende te voorkomen dat zij de dupe worden van onduidelijkheid en onzekerheid als gevolg lange en meerdere verblijfsprocedures van – en het niet meewerken aan vertrek
door – hun ouders. Eisers hebben een asielachtergrond en wonen al sinds hun zeer jonge jaren in Nederland. Uit de gedragswetenschappelijke onderzoeksrapporten van 17 april 2018 en 23 oktober 2020 blijkt van een al ontstane ontwikkelingsschade die eisers (mede) hebben opgelopen vanwege de langdurige onzekerheid over hun verblijf in Nederland. In zoverre zijn eisers dus al daadwerkelijk en in aanzienlijk mate de dupe geworden van onduidelijkheid en onzekerheid, als bedoeld in die hiervoor aangehaalde toelichting op het kinderpardon. Uit het bestreden besluit II blijkt niet dat dit gegeven, in samenhang bezien met de (correcte) lange verblijfsduur van eisers in Nederland en met de omstandigheid dat eisers op enkele maanden na niet aan de vijfjaarseis van de Afsluitingsregeling voldoen, is betrokken en is afgezet tegen het hiervoor genoemde doel van de Afsluitingsregeling (het niet de dupe worden van kinderen zoals vermeld in het hierboven opgenomen citaat).
Met het bestreden besluit II is dan ook niet voldaan aan de opdracht van de rechtbank in haar uitspraak van 4 augustus 2020, zoals vermeld onder 4.4. Nog steeds is niet deugdelijk gemotiveerd waarom voormelde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, geen zeer bijzondere omstandigheden zijn die maken dat handelen conform de Afsluitings-regeling – in dit geval het strikt toepassen van de vijfjaarseis – gevolgen heeft die oneven-redig zijn in verhouding tot de met die regeling te dienen doelen.