ECLI:NL:RBDHA:2021:13756

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
20/1284
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de inlichtingenplicht bij bijstandsverlening zonder benadelingsbedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. De eiser had een boete opgelegd gekregen van € 1.236,48 wegens schending van de inlichtingenplicht. Dit besluit werd door de verweerder in een later besluit herzien, waarbij de boete werd verlaagd naar € 647,22. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat de boete ten onrechte was opgelegd en dat hij had voldaan aan zijn inlichtingenplicht. De rechtbank heeft het beroep op 3 november 2021 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de eiser de inlichtingenplicht inderdaad had geschonden, maar dat er geen sprake was van een benadelingsbedrag. Dit leidde tot de conclusie dat de verweerder in plaats van een boete een schriftelijke waarschuwing had moeten geven. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en zelf in de zaak voorzien door de eiser een waarschuwing te geven. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1284

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T. Kocabas),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: V. Brand).

Procesverloop

In het besluit van 7 november 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van € 1.236,48.
In het besluit van 21 januari 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 6 september 2021 het bestreden besluit I herzien en een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit II) genomen. Hierbij heeft verweerder de boete vastgesteld op € 647,22.
De rechtbank heeft het beroep op 3 november 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld, gelijktijdig met het beroep van eiser in de zaak over intrekking en terugvordering van de bijstand, met zaaknummer SGR 19/6045. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. Y. Habib, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het beroep wordt ingevolge artikel 6:19 Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede tegen bestreden besluit II te zijn gericht.
2. Verweerder heeft aan eiser een boete opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht en de aan eiser opgelegde boete in het bestreden besluit II, naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 augustus 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1525), herzien en vastgesteld op € 647,22. Verweerder heeft het primaire besluit I voor het overige gehandhaafd.
3. Eiser stelt dat de boete ten onrechte is opgelegd en voert daartoe aan dat hij voldaan heeft aan de inlichtingenplicht. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door op basis van onjuiste informatie te beslissen en bovendien geen rekening te houden met alle relevante omstandigheden van persoonlijke aard. Volgens eiser is er geen grond voor het opleggen van de boete. Tot slot heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de draagkracht van eiser.
4. Uit de uitspraak met zaaknummer SGR 19/6045 volgt dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden zonder dat sprake is van een benadelingsbedrag. Verweerder is daarom gehouden met toepassing van artikel 18 van de Participatiewet (Pw) een bestraffende sanctie op te leggen.
De rechtbank overweegt – overeenkomstig de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 juni 2021 (CRvB 22 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1476) – dat een bestuursorgaan op grond van artikel 2aa, eerste lid, aanhef en onder a, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten kan afzien van een bestuurlijke boete en kan volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing indien de overtreding van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag of het benadelingsbedrag niet hoger is dan € 150,-.
Volgens artikel 2, zevende lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ Zoetermeer 2017 geeft verweerder een waarschuwing in plaats van een boete indien er geen sprake is van een benadelingsbedrag.
De rechtbank concludeert dat deze situatie zich hier voordoet. Als gevolg daarvan diende verweerder eiser een schriftelijke waarschuwing te geven en was er geen ruimte voor het opleggen van een boete.
Met toepassing van artikel 8:72a van de Awb zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door eiser een waarschuwing te geven.
5. Het beroep is gegrond.
6. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten te veroordelen. Het door verweerder te vergoeden bedrag is vermeld in de uitspraak van heden met het nummer SGR 19/6045.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten I en II;
  • herroept het primaire besluit;
  • geeft eiser wegens het niet nakomen van de inlichtingenverplichting een waarschuwing en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten I en II;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser zoals vermeld in de uitspraak van heden met nummer SGR 19/6045;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- voldoet.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Huizenga, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2021.
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden een beroepschrift indienen bij de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het niet eens bent met deze uitspraak.