In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. De eiser had een boete opgelegd gekregen van € 1.236,48 wegens schending van de inlichtingenplicht. Dit besluit werd door de verweerder in een later besluit herzien, waarbij de boete werd verlaagd naar € 647,22. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat de boete ten onrechte was opgelegd en dat hij had voldaan aan zijn inlichtingenplicht. De rechtbank heeft het beroep op 3 november 2021 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de eiser de inlichtingenplicht inderdaad had geschonden, maar dat er geen sprake was van een benadelingsbedrag. Dit leidde tot de conclusie dat de verweerder in plaats van een boete een schriftelijke waarschuwing had moeten geven. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en zelf in de zaak voorzien door de eiser een waarschuwing te geven. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser.