In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 25 november 2014 bijstand ontvangt, had op 10 april 2017 een arbeidsovereenkomst getekend en dit gemeld aan het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Echter, na een inkomstensignaal van het Inlichtingenbureau heeft het college op 1 september 2017 het recht op bijstand van de appellant opgeschort, omdat er aanvullende informatie nodig was om de bijstandsbehoefte vast te stellen. Het college verzocht appellant om loonoverzichten te verstrekken, maar appellant heeft deze niet tijdig en volledig aangeleverd. Hierdoor heeft het college een boete opgelegd wegens schending van de inlichtingenverplichting.
De Raad oordeelt dat appellant zijn inlichtingenverplichting niet heeft geschonden op het moment dat hij zijn werk en verwachte inkomsten meldde. De Raad stelt vast dat het college pas op 1 september 2017 om aanvullende informatie vroeg, en dat appellant niet verplicht was om eerder looninformatie te verstrekken. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, en legt in plaats daarvan een waarschuwing op aan appellant. De Raad benadrukt dat er geen benadelingsbedrag is vastgesteld, waardoor het college had moeten afzien van een boete en in plaats daarvan een waarschuwing had moeten geven. Tevens wordt het college veroordeeld in de kosten van appellant, die in totaal € 2.136,- bedragen.