ECLI:NL:RBDHA:2021:13876

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
NL21.15484
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde asielaanvraag wegens gebrek aan nieuwe elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, een burger van Bosnië-Herzegovina. Eiser had op 9 augustus 2021 een herhaalde asielaanvraag ingediend, nadat zijn eerdere verblijfsvergunning asiel op 9 april 2018 was ingetrokken. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde de aanvraag niet-ontvankelijk, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen had aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. Eiser voerde aan dat zijn problemen in Bosnië-Herzegovina onveranderd waren en dat hij al meer dan 27 jaar in Nederland verbleef, waar hij een privéleven had opgebouwd. De rechtbank oordeelde echter dat het bestreden besluit terecht was genomen, aangezien de intrekking van de verblijfsvergunning een definitieve beslissing was op een eerder verzoek. De rechtbank stelde vast dat eiser bij zijn herhaalde aanvraag niet voldeed aan de vereisten van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000, die vereist dat nieuwe relevante elementen worden gepresenteerd. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet verplicht was om ambtshalve te beoordelen of eiser in aanmerking kwam voor een reguliere verblijfsvergunning of uitstel van vertrek, en dat het beroep van eiser ongegrond was. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.15484

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. H.E. Visscher),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.M. Kelderman).

ProcesverloopBij besluit van 29 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.15485, plaatsgevonden op 1 november 2021, te Breda. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.
Eiser is geboren op [Geb. datum] 1969 en burger van Bosnië-Herzegovina.
2. Eiser is met ingang van 24 augustus 1995 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze verblijfsvergunning is op 1 april 2001 omgezet naar een asielvergunning voor onbepaalde tijd. De verblijfsvergunning is vervolgens bij besluit van 9 april 2018 met terugwerkende kracht tot 11 februari 2012 ingetrokken, omdat uit de BRP [1] -gegevens was gebleken dat eiser was uitgeschreven. De intrekking is in rechte vast komen te staan. [2]
3. Op 9 augustus 2021 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het bestreden besluit. Verweerder heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Verweerder heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw).
4. Eiser heeft hiertegen het volgende aangevoerd. Verweerder heeft op 7 augustus 1995 een asielvergunning aan eiser verleend, waardoor zijn problemen in Bosnië-Herzegovina niet ter discussie staan. Het besluit tot intrekking zegt niets over de problemen van eiser in zijn land van herkomst, nu de intrekking enkel op formele gronden is genomen. De problemen die hij toen had zijn onveranderd gebleven. Verweerder had eiser moeten horen als hij meer had willen weten over zijn problemen. Eiser is tevens van Bosnië en Herzegovina vervreemd.. Eiser verblijft al ruim 27 jaar in Nederland en heeft alhier een privéleven opgebouwd. Verweerder heeft dit ten onrechte niet bij de beoordeling betrokken.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. De rechtbank stelt voorop dat het bestreden besluit een beslissing op een opvolgende (herhaalde) aanvraag betreft. Het besluit tot intrekking van 9 april 2018 is een definitieve beslissing op een vorig verzoek zoals volgt uit artikel 1 van de Vw, in samenhang gelezen met artikel 2, onderdeel q, van de Procedurerichtlijn [3] . De rechtbank merkt hierbij op dat een besluit tot intrekking van een verleende verblijfsvergunning kan worden gelijkgesteld met een besluit tot afwijzing van een aanvraag tot verlening. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 13 augustus 2012 [4] .
6. Uit artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw en de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016 [5] , volgt dat verweerder een herhaalde asielaanvraag niet-ontvankelijk kan verklaren als de vreemdeling hier geen nieuwe elementen of bevindingen aan ten grondslag heeft gelegd of als daarin geen relevante nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen. Dit betekent dat het op de weg van eiser ligt om bij zijn herhaalde aanvraag nieuwe elementen of bevindingen naar voren te brengen. Eiser verwijst bij zijn herhaalde aanvraag naar hetzelfde asielrelaas op basis waarvan op 7 augustus 1995 aan hem een verblijfsvergunning is verleend. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen nieuwe relevante elementen en bevindingen naar voren heeft gebracht.
7. Uit de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2019 [6] volgt dat er voor verweerder geen verplichting bestaat om bij een opvolgende aanvraag ambtshalve te beoordelen of een vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het EVRM [7] of uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Verweerder heeft hetgeen eiser in dit kader heeft aangevoerd ₋ namelijk dat hij van Bosnië en Herzegovina zou zijn vervreemd en hij in Nederland een privéleven heeft opgebouwd ₋ dan ook niet in zijn beoordeling hoeven te betrekken.
8. In paragraaf C1/2.9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is een niet-limitatieve lijst opgenomen van situaties waarin verweerder kan besluiten om af te zien van een gehoor. In Werkinstructie 2019/9 is dit nader toegelicht. Een van deze situaties bestaat wanneer een vreemdeling zich beroept op hetzelfde asielrelaas als in diens eerdere procedure, zonder dat er nieuwe elementen of bevindingen zijn. Verweerder heeft dan ook van horen kunnen afzien.
9. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr.N.F. Kreeftmeijer, griffier, op en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.De basisregistratie personen.
2.Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1451.
3.Richtlijn 2013/32/EU.
7.Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.