ECLI:NL:RBDHA:2021:14479

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/5172
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake beëindiging Ziektewet-uitkering en afwijzing WIA-aanvraag

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 8 oktober 2021, wordt de zaak behandeld van eiseres, die in beroep is gegaan tegen de besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had haar Ziektewet-uitkering beëindigd gezien en haar aanvraag voor een WIA-uitkering was afgewezen. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet voldoende zorgvuldigheid heeft betracht in de besluitvorming. De verzekeringsarts heeft geen recent medisch onderzoek verricht en geen informatie opgevraagd bij de behandelend sector, ondanks dat er een intensieve behandeling gaande was. Dit zorgvuldigheidsgebrek leidt ertoe dat de rechtbank het bestreden besluit niet kan handhaven. De rechtbank biedt verweerder de mogelijkheid om het gebrek te herstellen binnen zes weken, met de mogelijkheid voor eiseres om hierop te reageren. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5172

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.D. Meijer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: L. Schravesande).

Procesverloop

In het besluit van 1 november 2019 (primair besluit I) heeft verweerder de uitkering van eiseres op basis van de Ziektewet (ZW) beëindigd.
In het besluit van 4 november 2019 (primair besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) afgewezen.
In het besluit van 25 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 augustus 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De echtgenoot van eiseres was eveneens bij de zitting aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres was laatstelijk werkzaam als verpleegkundige bij de [zorggroep] Zorggroep. Per 8 januari 2018 heeft eiseres zich ziekgemeld.
2. Het dienstverband van eiseres bij [zorggroep] Zorggroep eindigde per 15 november 2018. Vanaf die datum ontving eiseres een uitkering op grond van de ZW.
3. De zogeheten eerstejaars ziektewetbeoordeling vond plaats op 31 januari 2019. In de rapportage van de verzekeringsarts van verweerder staat onder meer dat eiseres moeite heeft om naar buiten te gaan, niet tegen prikkels kan en bij veel stress en contact met mensen in paniek raakt. In de rapportage is verder vermeld dat eiseres twee keer per week exposure therapie krijgt en één keer per week een dubbele sessie volgt bij een psycholoog. De diagnoses die worden vermeld in de rapportage zijn agorafobie en een posttraumatische stressstoornis. In de rapportage wordt de conclusie getrokken dat eiseres voorlopig niet belastbaar is voor arbeid, maar dat de verwachting is dat eiseres met adequate behandeling zes tot acht maanden nodig heeft om dusdanig te herstellen dat zij haar eigen of aangepast werk kan verrichten.
4. Op 28 juni 2019 heeft de verzekeringsarts een medisch onderzoek uitgevoerd in verband met de ‘toetsing verbetering belastbaarheid 2e ziektejaar’. In de door de verzekeringsarts opgestelde rapportage is onder meer het volgende vermeld:

Samenvatting ziekteverloop voorgaande consultenClient is uitgevallen met klachten van depressiviteit, moeheid, herbelevingen en straatvrees. Sindsdien is ze onder behandeling bij de GGZ en ze wordt behandeld met EMDR en exposuretherapie, dit tot op heden. Daarnaast heeft ze vanuit de WMO een persoonlijke begeleider voor de begeleiding in haar dagelijkse leven en om naar buiten te gaan.
Informatie huisarts 13-2-2019
(…)Er zijn de volgende diagnose vastgesteld: PTSS, depressie, paniekstoornis met agorafobie. (…)De behandeling is nog gaande, ik heb geen recente informatie hierover. (…)
Anamnese(…)Momenteel gaat het de goede kant op. (…)
Betrokken is nu zelfstandiger geworden en ze kan in haar dagelijkse leven beter functioneren dan voorheen. Ze kan nu alleen naar buiten en ze heeft geen straatvrees meer. Ze is goed bezig met haar herstel en ze heeft nu werkplannen. (…)
DagverhaalBetrokken heeft momenteel een redelijke dagbesteding. Ze gaat zelfstandig naar buiten. Ze doet zelf de boodschappen en haar sociale contacten zijn verbeterd. Zij rijdt auto en ze gaat af en toe wandelen. Gaat volgende maand met haar nieuwe behandeling beginnen. Ze slaapt goed en overdag doet ze de normale dagelijkse dingen. (…)
Medische beschouwing
Samenvatting van het beeld van de klantBetrokken is bekend met straatvrees en PTSS. Ze heeft intensieve behandeling gehad en het gaat nu de goede kant op. Betrokken is nu zelfstandiger geworden en ze kan in haar dagelijkse leven beter functioneren dan voorheen. Ze kan nu alleen naar buiten en ze heeft geen straatvrees meer. Ze is goed bezig met haar herstel en heeft werkplannen.
Medische overwegingen functionele mogelijkheden en prognose
Uit het huidige onderzoek komt naar voren dat hoewel betrokkene een zware psychische periode achter de rug heeft dat er geen sprake is van volledig arbeidsongeschiktheid conform de criteria van het Schattingsbesluit. Echter zijn de klachten na een intensieve behandeling en het gebruik van de juiste medicatie duidelijk verminderd. (…) Uit haar dagverhaal blijkt dat betrokkene (in haar dagelijkse leven) voldoende functioneert. Uit mijn onderzoek komt naar voren dat er ook geen sprake is van ernstige psychiatrische aandoening; geen sprake is van concentratie en geheugen problematiek. (…)
Conclusie
Er is sprake van duurzaam benutbare mogelijkheden. Betrokkene heeft beperkingen ten opzichte van normaal functioneren (…)
Reactie van de klant
Bovenstaande werd met klant besproken, deze kon zich hierin vinden.
5. De verzekeringsarts heeft vervolgens een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst opgesteld waarin de beperkingen van eiseres zijn opgenomen. Deze beperkingen hebben met name betrekking op de rubrieken ‘persoonlijk functioneren’ en ‘sociaal functioneren’.
6. Op basis van de FML heeft de arbeidsdeskundige vervolgens drie functies geduid die eiseres kan verrichten met inachtneming van haar beperkingen. Het gaat om de functies 1) productiemedewerker industrie, 2) wikkelaar en 3) assemblagemedewerker elektrotechnische producten. Op basis van de mediane loonwaarde van € 13,08 heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat zij meer dan 65% kan verdienen van haar maatmanloon, dat door de arbeidsdeskundige is berekend op € 16,98.
7. Verweerder heeft bij het primaire besluit I de ZW-uitkering van eiseres beëindigd per 2 december 2019. Bij het primaire besluit II heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering afgewezen. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres niet heeft voldaan aan de voorwaarde dat eiseres 104 weken recht heeft gehad op een ZW-uitkering.
8. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geoordeeld dat de primaire verzekeringsarts op navolgbare wijze is gekomen tot schatting van de belastbaarheid en dat de bezwaren geen aanleiding geven het onderzoek uit te breiden of de schatting inzake de verbetering van de belastbaarheid in het tweede ziektejaar te herzien.
De arbeidsdeskundige in bezwaar heeft de geduide functies gehandhaafd.
9. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Eiseres heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de rapporten van de verzekeringsartsen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. In strijd met artikel 3, tweede lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) is er geen lichamelijk onderzoek verricht bij eiseres. Uit het rapport van 28 juni 2019 blijkt verder dat geen informatie bij de behandelend sector is opgevraagd, terwijl hier wel aanleiding toe was. Ook is het dagverhaal dat in het rapport is opgenomen incompleet en onjuist. Tot slot is het rapport, in tegenstelling tot wat in het rapport zelf is vermeld, niet met eiseres besproken, aldus steeds eiseres. Het komt er volgens eiseres op neer dat er twee jaar lang een consistent negatief medisch beeld is en dat het rapport van de verzekeringsarts, zonder deugdelijke onderbouwing, de enige uitzondering is. De verzekeringsarts in bezwaar en beroep heeft vervolgens zonder contact op te nemen met de behandelaar van eiseres en zonder herkeuring op locatie geoordeeld dat het oordeel van de primaire verzekeringsarts juist was.
Eiseres heeft in de tweede plaats naar voren gebracht dat ook de arbeidsdeskundige rapportage onzorgvuldig tot stand gekomen. Een arbeidsdeskundige stond onverwacht bij eiseres aan de deur op zaterdagavond 26 oktober om 21:00 uur om haar uit te nodigen voor een gesprek, dat slechts vijf dagen later plaatsvond. Het rapport is op dezelfde dag opgesteld als de dag waarop het gesprek plaatsvond, wat er volgens eiseres op duidt dat de uitkomst al vaststond. Daar komt bij dat de arbeidsdeskundige – aldus eiseres – volledig voorbij is gegaan aan de opmerkingen van eiseres dat zij sinds het rapport van de verzekeringsarts van 28 juni 2019 een zware terugval heeft gehad en zich toen al heel slecht voelde. Hoewel er verschillende gebreken aan het rapport kleefden, heeft de arbeidsdeskundige dit toch tot uitgangspunt genomen. Ook moest eiseres zelf verzoeken om toezending van het verzekeringsgeneeskundig rapport. Dat heeft zij gedaan op 15 november 2019. Zij heeft daardoor ten tijde van het gesprek met de arbeidsdeskundige niet kunnen reflecteren op de bevindingen van de verzekeringsarts.
10. De rechtbank overweegt als volgt.
10.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Centrale Raad Beroep (CRvB) van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
10.2.
Op grond van artikel 4 van de WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
10.3.
Op grond van artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
10.4.
In artikel 23 van de WIA is bepaald dat de verzekerde alleen aanspraak kan maken op een WIA-uitkering na een wachttijd van 104 weken. Bij het bepalen van de wachttijd wordt de periode waarin recht bestaat op een ZW-uitkering in aanmerking genomen.
10.5.
In het beroepschrift van eiseres staat vermeld dat zij in beroep gaat tegen de beslissingen van 1 november 2019, 4 november 2019 en 25 juni 2020. De rechtbank stelt voorop dat in deze procedure het bestreden besluit van 25 juni 2020 wordt getoetst. Gronden die eiseres heeft aangevoerd en die uitsluitend betrekking hebben op het primaire besluit, kunnen dan ook alleen al om die reden niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Dit is met name het geval voor het punt van eiseres dat zij het rapport van de verzekeringsarts van 28 juni 2019 niet van verweerder heeft gekregen. In de bezwaarfase is dit onderkend en eiseres heeft het rapport, zij het pas in november 2019, uiteindelijk ontvangen. Voor wat betreft het bezoek van de arbeidsdeskundige op een zaterdagavond om 9 uur: hoewel de rechtbank kan begrijpen dat eiseres zich hierdoor overvallen voelde, leidt dit niet tot het oordeel dat het bestreden besluit gebreken kent.
10.6.
Ten aanzien van het bestreden besluit overweegt de rechtbank het volgende.
10.7.
Verweerder mag zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig (met medische informatie) aannemelijk te maken dat de rapporten niet aan de genoemde voorwaarden voldoen.
10.8.
Eiseres heeft betoogd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De rechtbank is van oordeel dat eiseres hier gelijk in heeft. Ter toelichting dient het volgende.
10.9.
Uit het rapport van 28 juni 2019 blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de primaire verzekeringsarts zijn bevindingen in grote mate heeft gebaseerd op het gesprek met eiseres. Blijkens het rapport is er geen recente informatie opgevraagd over de behandeling van eiseres en het samenvattende medische oordeel komt, ook qua bewoordingen, in grote mate overeen met de anamnese (zie rechtsoverweging 4). In bezwaar heeft eiseres aangevoerd dat wat zij heeft verteld niet goed is weergegeven. Vervolgens heeft de verzekeringsarts in bezwaar zonder eiseres te hebben gesproken of informatie op te vragen bij de behandelend sector het oordeel van de primaire verzekeringsarts onderschreven. Dit acht de rechtbank onvoldoende zorgvuldig. Wanneer het gesprek met eiseres zo een belangrijke bouwsteen is voor het oordeel van de primaire verzekeringsarts, mag van een heroverweging meer worden verwacht dan een check op afstand.
10.10.
Verweerder heeft in dit verband aangevoerd dat de verzekeringsarts hiermee kon volstaan omdat de conclusie van de primaire verzekeringsarts aansluit bij de overige (medische) informatie. Het gaat dan met name om informatie van de bedrijfsarts en het reïntegratiebureau Solid Sense.
10.11.
In het verslag van Solid Sense van 21 oktober 2019 is verwoord dat eiseres stap voor stap weerbaarder lijkt te worden en dat eiseres een positieve houding laat zien. Er staat echter ook dat haar intensieve behandeling is verlengd en dat zij de afgelopen periode is doorgekomen met vallen en opstaan.
10.12.
In het medische dossier van de bedrijfsarts staat bij de datum 19 augustus 2019 onder meer het volgende:

Niet belastbaar in eigen werk. Effect nieuwe medische behandeling afwachten. (…) Aangepaste intensieve medische behandeling is ingezet. Herstel stagneert, wat kan passen bij de aard van de medische behandeling. (effect van de behandeling is ingrijpend) (…) Belastbaarheid: niet eigen functie of andere functie bij eigen werkgever. Wel spoor 2 activiteiten, wordt binnenkort verder besproken”.
De bedrijfsarts heeft op een formulier van 21 oktober 2019 aangekruist dat eiseres nu niet werkt, maar in de toekomst wel kan werken. Er staat verder dat eiseres als gevolg van medische beperkingen beperkt belastbaar is.
10.13.
Uit zowel de informatie van het reïntegratiebureau als de bedrijfsarts blijkt op zijn minst een wisselend beeld van het herstel van eiseres. De mate van positiviteit in het rapport van 28 juni 2019, dat door de verzekeringsarts in bezwaar is onderschreven, ziet de rechtbank dan ook niet terug in de betreffende stukken. De rechtbank volgt verweerder daarom niet in zijn standpunt dat het gelet op deze informatie niet nodig was om aanvullend onderzoek te doen.
10.14.
Verder acht de rechtbank van belang dat geen informatie bij de behandelend sector is opgevraagd. Het is, zoals verweerder heeft aangevoerd, vaste rechtspraak dat een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelend sector is echter onder meer aangewezen in die gevallen waarin een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van betrokkene (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 15 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4312 en 28 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:946). In het rapport dat is opgesteld in het kader van de eerstejaars ziektewetbeoordeling van 31 januari 2019 is vermeld dat eiseres op dat moment niet belastbaar was voor arbeid, gelet op haar beperkingen. In het betreffende rapport staat eveneens dat de verwachting is dat eiseres met een adequate behandeling zes tot acht maanden nodig heeft om dusdanig te herstellen dat zij haar eigen werk of aangepast werk kan doen. De verzekeringsarts die deze rapportage heeft opgesteld achtte de behandeling die eiseres zou krijgen dus van wezenlijk belang voor de mogelijkheden van eiseres tot het verrichten van arbeid. Daar komt bij dat de bedrijfsarts in een formulier op 15 september 2019 heeft vermeld dat eiseres nog bezig is met een intensieve medische behandeling. Het was, zo heeft de bedrijfsarts verder op het betreffende formulier vermeld, vanaf de start duidelijk dat een intensief en langdurig behandeltraject nodig zou zijn.
10.15.
Gelet op het voorgaande kan worden aangenomen dat er sprake was van een behandeling die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van eiseres. Daarom had de verzekeringsarts naar het oordeel van de rechtbank voor de beoordeling van de belastbaarheid informatie op moeten vragen bij de behandelend sector. Dat heeft de verzekeringsarts echter niet gedaan.
10.16.
Het voorgaande komt erop neer dat de verzekeringsarts naar het oordeel van de rechtbank niet genoeg heeft gedaan om een volledig beeld te krijgen van de situatie van eiseres. Gelet op dit zorgvuldigheidsgebrek, mocht verweerder het bestreden besluit niet baseren op de rapporten van de verzekeringsartsen.
10.17.
De rechtbank ziet om proceseconomische redenen aanleiding tot toepassing van de zogeheten ‘bestuurlijke lus’ als bedoeld in artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal verweerder in de gelegenheid stellen om het gebrek in het bestreden besluit te
(laten) herstellen, hetzij, voor zover nodig, het bestreden besluit in te trekken en een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Indien verweerder ervoor kiest om het gebrek te herstellen, zal met inachtneming van wat hiervoor is overwogen een (nader) medisch onderzoek moeten plaatsvinden. Op basis daarvan zal vervolgens moeten worden bezien of de FML moet worden aangepast en of de conclusies van de arbeidsdeskundige en dan met name de geduide functies nog passend worden geacht voor eiseres. De beslissing om al dan niet een WIA-uitkering toe te kennen, houdt verband met het recht op een ZW-uitkering (de wachttijd). Verweerder zal daarom ook moeten bezien of de bevindingen ertoe leiden dat het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op de afwijzing van de aanvraag om een WIA-uitkering, moet worden gewijzigd.
10.18.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, mededelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Voor zover verweerder van die gelegenheid gebruik maakt, bepaalt de rechtbank dat eiseres in de gelegenheid wordt gesteld om binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
10.19.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent dat ook dan pas een beslissing wordt genomen over de proceskosten en het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • draagt verweerder op om binnen twee weken aan de rechtbank mede te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Pereth, rechter, in aanwezigheid van F.J. Leegstraten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.