ECLI:NL:RBDHA:2021:14493

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/4293
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een Wajong-uitkering door de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. P.A.M. Staal, had zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend na een eerdere afwijzing in 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser op 2 mei 2019 volgde op een eerdere afwijzing en dat verweerder de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, ondanks de diagnose van CVS/ME. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen, aangezien eiser in het verleden een HBO-studie heeft gevolgd en zelfstandig woont. De rechtbank heeft ook het beroep op de 'equality of arms' van eiser verworpen, omdat hij voldoende ruimte had om zijn medische bevindingen te betwisten. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4293

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.A.M. Staal),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

In het besluit van 6 november 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een Wajong-uitkering afgewezen.
In het besluit van 25 mei 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft voor het eerst op 23 oktober 2014 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Destijds is door zowel de verzekeringsarts als de arbeidsdeskundige in rapporten die beide dateren van 16 december 2014 geconcludeerd dat eiser niet duurzaam arbeidsongeschikt was. Bij besluit van 31 december 2014 heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van eiser. Tegen dit besluit zijn door eiser geen rechtsmiddelen aangewend.
2. Eiser heeft op 2 mei 2019 opnieuw een aanvraag ingediend teneinde een Wajong-uitkering te ontvangen. Bij de aanvraag heeft eiser een brief, gedateerd 12 oktober 2017, gevoegd van Medisch Centrum CVS/ME waarin onder meer is vermeld dat bij eiser de diagnose CVS/ME is gesteld.
2.1.
Eiser is vervolgens in het kader van die aanvraag onderzocht door een verzekeringsarts van verweerder. In de rapportage van de verzekeringsarts, gedateerd 21 oktober 2019, is onder meer het volgende vermeld:

Recente gegevens bij aanvraag: ME/CVS. Daarnaast zit de klant in een traject voor geslachtsverandering, hij gaat nu door het leven als man.(…)De klant heeft klachten van ernstige vermoeidheid sinds 2015. (…) Tijdens zijn vervolgopleiding ‘crashte’ de klant. Hij was ernstig vermoeid en kon de stage die hij toen liep niet meer volhouden. Hij is toen meer achter een diagnose aan gegaan, vermoedde CVS en kwam zo bij het CVS centrum in Amsterdam terecht. In oktober 2017 is daar de diagnose CVS gesteld. (…)
Op basis van de huidige informatie en het eigen onderzoek is het aannemelijk dat er beperkingen zijn in functioneren als rechtstreeks gevolg van ziekte. Er is sprake van medische problematiek, waarbij het plausibel is dat er toegenomen recuperatiebehoefte is, maar er zijn geen gronden om te veronderstellen dat de klant niet vier uur belastbaar zou zijn. Daarnaast woont de klant zelfstandig, regelt zelf zijn huishouden en heeft in het verleden gewerkt en gestudeerd (…).
3. De arbeidsdeskundige, werkzaam bij verweerder, heeft geconcludeerd en in een rapport van 6 november 2019 vervat dat eiser beschikt over basale werknemersvaardigheden en een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie.
4. Verweerder heeft vervolgens bij het primaire besluit de aanvraag van eiser afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
5. De verzekeringsarts in bezwaar en beroep heeft in het rapport van 24 april 2020, uitgaande van de diagnoses CVS en genderdysforie, verwoord dat het aannemelijk is dat er sprake is van verminderde belastbaarheid, maar dat deze niet dusdanig is dat eiser niet vier uur per dag of één uur achter elkaar kan werken.
6. De arbeidsdeskundige in bezwaar en beroep heeft het oordeel van de arbeidsdeskundige dat aan het primaire besluit ten grondslag lag, onderschreven. Verweerder heeft vervolgens het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
7. Eiser kan zich hier niet in vinden. Eiser is van mening dat zijn medische beperkingen ernstig zijn onderschat. Deze beperkingen zijn volgens eiser aantoonbaar en duurzaam aanwezig. Daarnaast is het onderzoek volgens eiser onzorgvuldig uitgevoerd. Er is geen informatie opgevraagd bij de behandelend sector, waardoor de verzekeringsarts – aldus eiser – geen volledig beeld heeft van zijn medische situatie. De verzekeringsarts heeft te veel geleund op de oppervlakkige waarneming bij het spreekuur. Eiser heeft – gezien zijn financiële situatie – geen mogelijkheid om zelf medisch bewijs te leveren. Tot slot moest de aanvraag volgens eiser beoordeeld worden volgens de ‘oude Wajong’.
8. De rechtbank overweegt het volgende.
Zorgvuldigheid
8.1.
Eiser heeft aangevoerd dat er onvoldoende informatie is opgevraagd van de
behandelend sector. Het is vaste rechtspraak dat een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelend sector is echter aangewezen in die gevallen waarin een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid of wanneer een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017). Dat één van deze situaties zich voordoet, is gesteld noch gebleken. Dat de verzekeringsartsen geen informatie hebben opgevraagd van de behandelend sector, acht de rechtbank daarom niet onzorgvuldig.
8.2.
Verder heeft de primaire verzekeringsarts eiser op het spreekuur gezien, gesproken en onderzocht. Uit het rapport blijkt verder dat rekening is gehouden met de medische voorgeschiedenis van eiser, zijn medicijngebruik en de behandelingen van eiser. De rechtbank is voorts van oordeel dat het rapport vrij is van tegenstrijdigheden en voldoende begrijpelijk is. Eiser wordt daarmee niet gevolgd in zijn betoog dat de medische beoordeling onzorgvuldig is geweest.
Equality of arms
8.3.
Eiser heeft aangevoerd dat hij geen financiële middelen heeft om zelf medisch bewijs in te brengen. Eiser doet daarmee een beroep op de equality of arms.
8.4.
De kern van het beginsel van de equality of arms is erin gelegen dat slechts als er evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. Het gaat er in dit verband om of eiser voldoende ruimte heeft gehad om de medische bevindingen van de verzekeringsartsen van verweerder te betwisten, bijvoorbeeld door zelf medische stukken in te dienen.
8.5.
In wat eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat eiser onvoldoende ruimte heeft gehad om een weerwoord te bieden door medische stukken in te dienen. Eiser heeft van deze ruimte ook gebruik gemaakt. Er zijn door eiser stukken overgelegd waarin de diagnose CVS wordt gesteld en tevens heeft eiser een ergotherapeutisch rapport in het geding gebracht. Deze informatie is naar haar aard geschikt om twijfel te zaaien voor wat betreft de bevindingen van de verzekeringsartsen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er geen sprake is van schending van de equality of arms.
Inhoudelijke beoordeling
8.6.
De rechtbank stelt voorop dat de aanvraag van eiser van 2 mei 2019 volgde op een eerdere afwijzing (zie rechtsoverweging 1). Op grond van de zogenoemde duuraanspraakjurisprudentie moet verweerder een aanvraag voor een uitkering na een eerdere afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking beoordelen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1). Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht), dat bedoeld wordt een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber), of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak).
8.7.
Gelet op deze jurisprudentie en op de door eiser aangedragen beroepsgronden, moest verweerder beoordelen of er aanleiding was om terug te komen op het besluit van 31 december 2014.
8.8.
Zoals eiser heeft betoogd, moet in dat verband worden beoordeeld of eiser aanspraak kan maken op de regeling zoals die gold onder de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in werking getreden (Wajong 2015).
8.9.
De wetgever heeft met de Wajong 2015 beoogd de toegang tot de Wajong 2015 te beperken tot jonggehandicapten die duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikken. In de Wajong 2010 is in principe geen nieuwe instroom meer mogelijk. Zoals is overwogen door de CRvB, onder meer in de uitspraak van 6 september 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2994), is instroom nog mogelijk als een aanvraag is ingediend na 10 september 2014, maar voor 1 januari 2015, en dan alleen als de betrokkene is aan te merken als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van artikel 2:4 van de Wajong 2010.
8.10.
Het staat vast dat de aanvraag van eiser in 2014 is ingediend op 23 oktober 2014 en in die zin tijdig is ingediend om nog te kunnen instromen in de Wajong 2010. Verweerder had gelet op het voorgaande dus moeten beoordelen of er – gelet op wat eiser heeft aangevoerd – aanleiding is om te oordelen dat eiser destijds (in 2014) volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was in de zin van artikel 2:4 van de Wajong 2010. Uit de medische en arbeidsdeskundige onderbouwing van het besluit van verweerder blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was als bedoeld in artikel 2:4 van de Wajong 2010. Ter toelichting dient het volgende.
8.11.
Over de vraag wat moet worden verstaan onder volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van artikel 2:4, eerste lid, van de Wajong 2010 heeft de CRvB in de hiervoor aangehaalde uitspraak van 6 september 2017 overwogen dat de Wajong 2010 in vergelijking met de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen met het oog op een strikte interpretatie van het begrip duurzaamheid een aanvullende voorwaarde kent. Voor de vraag of de bij de verzekerde vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid duurzaam is, moet op grond van artikel 2:4, tweede lid, van de Wajong 2010 worden voldaan aan de voorwaarde dat sprake is van een situatie van het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, waaronder moet worden verstaan dat de verzekerde niet tot het verrichten van betaalde arbeid in staat is, nu niet en in de toekomst niet, ook niet na of met behulp van ondersteuning in de vorm van beschut werk.
8.12.
Eiser heeft aangevoerd dat de in oktober 2017 gestelde diagnose van CVS betekent dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moet worden geacht.
8.13.
De verzekeringsarts in bezwaar en beroep heeft de diagnose van CVS tot uitgangspunt genomen. Zoals ook is overwogen in de uitspraak van de CRvB van 8 januari 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:29) heeft de Gezondheidsraad in zijn advies van 19 maart 2018 uiteengezet dat ME/CVS een ernstige chronische ziekte is, die het functioneren en de kwaliteit van leven van mensen die eraan lijden substantieel beperkt. Daarmee is echter niet gezegd dat eiser geen mogelijkheden meer heeft tot arbeidsparticipatie. De CRvB heeft onder meer in zijn uitspraak van 13 januari 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:69) overwogen dat dit advies van algemene aard is en niet ingaat op de situatie van een individuele verzekerde.
8.14.
Uit de rapporten van de verzekeringsartsen komt naar voren dat er – gelet op de diagnose van CVS – sprake is van nieuwe feiten die aanleiding geven tot een heroverweging van het besluit uit 2014. Er is, zo is vermeld in de rapporten van de verzekeringsartsen, sprake van beperkingen bij eiser, voortkomend uit ziekte of gebrek. Verder is vermeld dat er sprake is van een recuperatiebehoefte en dat fulltime werken niet reëel is. De verzekeringsartsen zijn echter tot de conclusie gekomen dat er geen medische reden is om aan te nemen dat eiser volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Daarbij is meegewogen dat eiser in het verleden een HBO-studie heeft gevolgd, zelfstandig woont en zelf zijn huishouden regelt. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze conclusie van de verzekeringsartsen te twijfelen. Eiser heeft zijn HBO-studie vanwege toegenomen klachten weliswaar beëindigd, maar verweerder heeft onweersproken toegelicht dat deze klachten werden veroorzaakt door de stage die eiser in het kader van (een latere fase in) zijn studie moest volgen. Dat deze stage voor eiser te veel werd, betekent – hoe vervelend ook – niet dat eiser volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Voor het overige zijn door eiser geen medische stukken of andere gegevens overgelegd waaruit blijkt dat het medische oordeel van de verzekeringsartsen niet klopt. Daarom gaat de rechtbank uit van de juistheid hiervan. Dat eiser informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij ondersteuning krijgt vanuit de WMO, leidt niet tot een andere conclusie. Deze informatie dateert van 29 juni 2021 en heeft geen betrekking op de beoordelingsdatum.
8.15.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is verweerder terecht niet teruggekomen van het besluit van 31 december 2014, zowel niet met ingang van de datum van dat besluit als voor de toekomst. Daarnaast kan eiser geen aanspraak maken op een regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid. Zoals verweerder heeft toegelicht staat artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong 2015 daaraan in de weg. Het recht op arbeidsondersteuning (en in het verlengde daarvan: recht op inkomensondersteuning) kan op grond van die bepaling niet ingaan na de dag van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel B, van de Invoeringswet Participatiewet, te weten 1 januari 2015 (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2075). De aanvraag van eiser waar het in deze procedure om gaat, de aanvraag van 2 mei 2019, is van na die datum.
8.16.
Voor zover eiser heeft beoogd om met zijn aanvraag van 2 mei 2019 ook in aanmerking te worden gebracht voor een Wajong-uitkering op grond van hoofdstuk 1a van de Wajong, geldt het volgende. Bepalend is dan of eiser als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling op zijn achttiende verjaardag en op de datum waarop hij zijn aanvraag indiende (2 mei 2019) duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
8.17.
De verzekeringsartsen hebben op basis van het verrichte onderzoek geconcludeerd dat eiser in staat is vier uur per dag en één uur aaneengesloten te werken. Voor een weergave van de onderbouwing van deze medische rapportages verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 8.14. De conclusie van de arbeidsdeskundigen is dat eiser, ondanks de aangenomen beperkingen aan zijn belastbaarheid, in staat is een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie en dat eiser over basale werknemersvaardigheden beschikt. Voor wat betreft de vraag of iemand een taak kan uitvoeren, begint – zoals in de nota van toelichting bij het Schattingsbesluit is verwoord – de beoordeling bij de inventarisatie van de activiteiten in het dagelijks leven. Verweerder heeft in dat verband toegelicht dat eiser zelfstandig woont en daarmee taken, zoals afstoffen, eten bereiden en opscheppen kan uitvoeren. Voor wat betreft de vraag of eiser over basale werknemersvaardigheden beschikt, heeft verweerder toegelicht dat relevant is of eiser instructies van een werkgever kan begrijpen, onthouden en uitvoeren en afspraken met een werkgever kan nakomen. Verweerder heeft bij zijn standpunt dat eiser over basale werknemersvaardigheden beschikt betrokken dat eiser een opleiding heeft gevolgd en beperkte werkervaring heeft als postbezorger.
8.18.
De motivering van verweerder acht de rechtbank toereikend. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet voldoet aan één van de in artikel 1a van het Schattingsbesluit genoemde voorwaarden en heeft in redelijkheid kunnen concluderen dat eiser wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Dat eiser informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij WMO-voorzieningen toegekend heeft gekregen, maakt dat – zoals al is overwogen – niet anders aangezien deze informatie geen betrekking heeft op de beoordelingsdatum.
Slotsom
8.19.
Wat hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat verweerder op goede gronden afwijzend heeft beslist op de aanvraag van eiser. Het beroep is dan ook ongegrond.
8.20.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Pereth, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.