ECLI:NL:RBDHA:2021:14495

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/5195
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. de Kleine
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet wegens beschikbaarheid voorliggende voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door eiseres, die in verband met verhuiskosten en inrichtingskosten een beroep deed op de Participatiewet (Pw). Eiseres had eerder een bijstandsuitkering ontvangen, maar ontving sinds 1 juli 2019 geen bijstandsuitkering meer vanwege inkomen uit arbeid. De aanvraag om bijzondere bijstand werd afgewezen omdat verweerder van mening was dat eiseres gebruik kon maken van een voorliggende voorziening, namelijk een lening bij de gemeentelijke kredietbank. Eiseres betwistte dit standpunt en stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die haar aanvraag rechtvaardigden.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat de voorliggende voorziening niet passend was. De rechtbank wees erop dat eiseres geen poging had gedaan om een lening aan te vragen en dat de kosten van de verhuizing en inrichting voorzienbaar waren. Eiseres had sinds 2018 de mogelijkheid om voor deze kosten te reserveren, en de rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5195

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. van der Heide-Boertien),
en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigde: J.A. Pieter).

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor inrichtings- en verhuiskosten afgewezen.
Bij besluit van 25 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat partijen hebben aangegeven akkoord te zijn met schriftelijke behandeling van het beroep, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres ontving met terugwerkende kracht per 9 mei 2017 een bijstandsuitkering naar de norm van alleenstaande ouder. Vanaf 1 juli 2019 ontvangt zij geen bijstandsuitkering meer omdat zij sindsdien inkomen uit arbeid heeft. Op 21 februari 2020 heeft zij een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor inrichtings- en verhuiskosten. Op het aanvraagformulier heeft zij € 3.500,- aangevraagd voor de volledige inrichting van haar nieuwe woning en € 1.500,- voor verhuiskosten. Dit aanvraagformulier is echter zoekgeraakt. Op 14 april 2020 heeft eiseres opnieuw een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend. Op 17 april 2020 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres voor de gevraagde kosten gebruik kan maken van een passende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid van de Pw, omdat eiseres € 2.900,- zou kunnen lenen bij de gemeentelijke kredietbank. Het enkele feit dat eiseres geen lening wil afsluiten omdat zij geen draagkracht heeft en de lening niet kan terugbetalen is niet voldoende om te oordelen dat deze voorliggende voorziening niet passend is. Er is door eiseres bovendien niet aangetoond dat het afsluiten van een lening geen reële oplossing is van het probleem.
Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat hoewel er sprake is van een noodzakelijke verhuizing, niet gesteld kan worden dat de verhuizing onvoorzienbaar was. Eiseres is immers al in 2018 gescheiden van haar ex-echtgenoot en was sindsdien op zoek naar een passende alternatieve woonruimte. Ook heeft de ex-echtgenoot tweemaal een kort geding aangespannen om te bewerkstelligen dat eiseres uit de woning zou vertrekken. Onder deze omstandigheden had eiseres de verhuizing kunnen voorzien. In verband daarmee had zij in ieder geval sinds 2018 de mogelijkheid om voor de aangevraagde kosten te reserveren. Daarnaast is volgens verweerder niet gebleken dat zij deze kosten niet kon betalen door middel van gespreide betaling achteraf. De omstandigheid dat eiseres geen toeslagen van de Belastingdienst ontving waardoor zij geen geld heeft kunnen reserveren, is niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid, aldus verweerder.
3. Eiseres betwist het standpunt van verweerder dat zij een beroep kan doen op een voorliggende voorziening. Daarnaast vindt zij dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35 van de Pw, onder meer doordat zij niet heeft kunnen reserveren voor de verhuis- en inrichtingskosten en omdat de aangevraagde noodzakelijke kosten hoger zijn dan het bedrag dat zou kunnen worden geleend. Verder wijst eiseres er op dat de oorspronkelijke aanvraag is zoekgeraakt waardoor eiseres niet tijdig op de mogelijkheid van een voorliggende voorziening in de vorm van een lening bij de gemeentelijke kredietbank is gewezen waardoor eiseres niet tijdig een aanvraag om een lening bij de gemeentelijke kredietbank heeft kunnen doen.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Voorliggende voorziening
5.1.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Pw bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. De vraag of er sprake is van een dergelijke voorliggende voorziening dient vooraf te gaan aan de toetsing op grond van artikel 35 van de Pw.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] kan kredietverlening door de gemeentelijke kredietbank worden aangemerkt als een voorliggende voorziening. Het ligt op de weg van de aanvrager om aannemelijk te maken dat een voorliggende voorziening niet passend of toereikend is. Eiseres is hierin niet geslaagd. Eiseres heeft geen poging gedaan een krediet te verkrijgen en had geen schulden. Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat aanvraag van een gemeentelijk krediet onevenredig veel tijd in beslag neemt, of dat zij niet in staat zou zijn om de lening af te lossen. Daarom mocht verweerder er van uitgaan dat eiseres op verzoek wel voor kredietlening in aanmerking zou zijn gebracht. Overigens heeft verweerder er terecht op gewezen dat indien de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen vanuit de bijzondere bijstand, deze bijstand eveneens in de vorm van een lening zou zijn verstrekt. Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat eiseres ten tijde hier van belang voor (een gedeelte van) de gevraagde kosten geen beroep heeft kunnen doen op de mogelijkheid een lening af te sluiten tot € 2.900,- bij de gemeentelijke kredietbank, zodat niet vaststaat dat voor haar geen passende en toereikende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Pw aanwezig was om in (een aanzienlijk gedeelte van) de gevraagde kosten te voorzien. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen op grond van het feit dat er voor deze kosten een voorliggende voorziening aanwezig is.
5.3.
Uit vaste rechtspraak [2] volgt dat indien artikel 15, eerste lid, van de Pw in de weg staat aan verlening van bijzondere bijstand, het college ook niet bevoegd is om, ondanks het bestaan van een toereikende en passende voorliggende voorziening, wegens bijzondere omstandigheden toch bijzondere bijstand toe te kennen. Aan een beoordeling in het kader van artikel 35 van de Pw wordt dan niet toegekomen. Maar omdat eiseres voor een bedrag van in totaal € 5.000,- bijzondere bijstand heeft aangevraagd, en de gemeentelijke kredietbank leningen verstrekt tot een bedrag van € 2.900,-, moet voor de overige € 2.100,- onderzocht worden of op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw recht op bijzondere bijstand bestaat.
Bijzondere omstandigheden
5.4.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw, voor zover van belang, heeft de alleenstaande recht op bijzondere bijstand voor zover hij niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
5.5
Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. De bewijslast van bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. [3]
5.6.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. [4]
5.7.
Uit het bestreden besluit leidt de rechtbank af dat verweerder heeft aangenomen dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd zich voordoen en dat die noodzakelijk zijn. Volgens vaste rechtspraak [5] worden inrichtings- en verhuiskosten gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen op bijstandsniveau, hetzij door middel van reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf. Voor deze kosten wordt alleen bijzondere bijstand verleend, indien die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
5.8.
In geschil is de vraag of de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd voortvloeien uit bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand kunnen worden voldaan. Uit overweging 5.5. volgt dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat dergelijke bijzondere omstandigheden zich voordoen.
5.9.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiseres hierin niet is geslaagd en overweegt daartoe als volgt. Eiseres is in 2018 gescheiden van haar ex-echtgenoot en was sinds die tijd op zoek naar een nieuwe woning. Tevens heeft de ex-echtgenoot van eiseres tweemaal een kort geding tegen haar aangespannen om te bewerkstelligen dat eiseres uit de oude woning zou vertrekken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de kosten waarvoor eiseres bijzondere bijstand heeft gevraagd voorzienbaar waren, zodat er in beginsel van moet worden uit gegaan dat eiseres voor deze kosten heeft kunnen reserveren. In de stelling van eiseres dat zij voor deze kosten niet heeft kunnen reserveren, omdat de per 9 mei 2017 (met terugwerkende kracht) verleende bijstandsuitkering naar de norm alleenstaande ouder daarvoor niet voldoende was, heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om aan te nemen dat eiseres (door bijzondere omstandigheden) onvoldoende financiële ruimte had om voor deze voorzienbare kosten te reserveren. In een inkomen op miniminniveau wordt volgens vaste rechtspraak [6] namelijk ruimte aanwezig geacht om voor voorzienbare kosten te kunnen reserveren dan wel daarin te voorzien door gespreide betaling achteraf. Dat eiseres niet daadwerkelijk heeft gereserveerd, levert dan ook geen bijzondere omstandigheid op. Dat zij geen toeslagen heeft ontvangen van de Belastingdienst, waardoor zij niet heeft kunnen reserveren, is evenmin als een bijzondere omstandigheid aan te merken. Bovendien heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat gespreide betaling achteraf niet tot de mogelijkheden behoort. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de enkele omstandigheid dat verweerder reeds drie dagen na een (herhaalde) aanvraag van eiseres op die aanvraag heeft beslist, op zichzelf beschouwd niet duidt op een onzorgvuldige besluitvorming.
5.10.
Omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd voortvloeien uit bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand kunnen worden betaald, is niet aan alle in artikel 35, eerste lid, van de Pw vermelde voorwaarden voor de verlening van bijzondere bijstand voldaan. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand dan ook terecht afgewezen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Kleine, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Lemmen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2226.
2.Zie de uitspraak van 9 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1861.
3.Zie de uitspraak van 11 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3725.
4.Zie de uitspraak van 4 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:1938.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1475.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1763.