Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2021 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
b. indien zij, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vw 2000, rechtmatig verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onderdeel g en h, van die wet en zij aan de in die algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden voldoen.
19 maart 2020. Dit betoog slaagt niet. Verweerder heeft terecht geoordeeld dat eiser vanaf 19 maart 2020 niet gelijkgesteld kon worden aan een Nederlander als bedoeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder b, van de Pw. Eiser heeft weliswaar tijdig een verzoek om voorlopige voorziening ingediend hangende het beroep bij de rechtbank tegen de beslissing op bezwaar over de afwijzing van zijn verblijfsrecht, en hij mocht de uitspraak van de voorzieningenrechter over dat verzoek in Nederland afwachten, maar dat gaf hem geen rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 en daarmee ook geen aanspraak op een bijstandsuitkering. De wetgever heeft er namelijk voor gekozen om alleen rechtmatig verblijf toe te kennen hangende het eerste rechtsmiddel tegen een besluit tot afwijzing van een aanvraag om een verblijfsvergunning of tot intrekking van een verblijfsvergunning, dat wil zeggen de bezwaarprocedure, en niet hangende een volgend rechtsmiddel (beroep bij de rechtbank), en om aan dit verschil door middel van het zogenoemde koppelingsbeginsel gevolgen te verbinden voor de aanspraken op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen van overheidswege. [1]