ECLI:NL:RBDHA:2021:14765

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
AWB 20/9571
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder en een verzoeker van Marokkaanse nationaliteit. De verzoeker had op 28 december 2020 een beroepschrift ingediend tegen een besluit van de verweerder van 14 december 2020, waarbij zijn verblijfsvergunning was ingetrokken. Op 30 maart 2021 trok de verzoeker het beroep in en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De verweerder diende op 14 april 2021 een verweerschrift in, waarop de verzoeker op 29 april 2021 reageerde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker het beroep heeft ingetrokken omdat de verweerder aan zijn verzoek tegemoet was gekomen. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker recht had op vergoeding van de proceskosten, die forfaitair zijn vastgesteld op € 748,-. De rechtbank heeft geoordeeld dat een beroep en een verzoek om een voorlopige voorziening als twee verschillende procedures moeten worden beschouwd, elk met hun eigen wettelijke kader. De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, omdat de verweerder erkende dat aan het verzoek was tegemoetgekomen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/09571

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[verzoeker], [V-Nummer] , geboren op [geboortedatum] 1967, van Marokkaanse nationaliteit, verzoeker,
(gemachtigde: mr. A. Berends),
en

de staatsecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

De rechtbank heeft op 28 december 2020 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 14 december 2020 (het bestreden besluit).
Op 30 maart 2021 heeft eiser het beroep ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder heeft op 14 april 2021 een verweerschrift ingediend. Eiser heeft op 29 april 2021 op het verweerschrift gereageerd.

Overwegingen

1. Eiser heeft bij de intrekking van het beroep verzocht om vergoeding van de proceskosten, bestaande uit de forfaitaire vergoeding in beroep. [1] De rechtbank sluit het onderzoek en zal uitspraak doen buiten zitting. Het verzoek is gegrond. [2]
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek om een voorlopige voorziening en de beroepsprocedure als één zaak moeten worden aangemerkt en daarbij verwezen naar jurisprudentie. [3] [4]
3. Verzoeker heeft bij de intrekking verweerders standpunt over samenhang onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, betwist. [5]
4. De rechtbank stelt vast dat eiser het beroep heeft ingetrokken omdat verweerder aan eiser is tegemoetgekomen. Verweerder heeft erkend dat aan het verzoek is tegemoetgekomen. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De hoogte wordt forfaitair vastgesteld op € 748,- als kosten van verleende rechtsbijstand. [6]
De rechtbank ziet in hetgeen verweerder heeft aangevoerd geen aanleiding het beroep en het daarmee connexe verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als samenhangend als bedoeld in artikel 3 van het Bpb aan te merken. Een beroep en een verzoek om een voorlopige voorziening zijn twee verschillende procedures die elk hun eigen wettelijke kader hebben. De artikelen 8:75 van de Awb en 3 van het Bpb bieden niet de mogelijkheid om een beroep- en een verzoekschrift als samenhangend aan te merken. De samenhang in de door verweerder aangehaalde uitspraak kon alleen tot stand komen omdat de rechtbank in eerste aanleg het verzoek om een voorlopige voorziening en het connexe beroep gevoegd op zitting heeft behandeld en partijen zijn bericht dat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. [7] [8] Het onderhavige verzoek en het connexe beroep zijn niet op zitting behandeld. De rechtbank is niet gebleken dat beide partijen toestemming hebben gegeven. [9]
De rechtbank is ook overigens van oordeel dat de huidige systematiek, waarin de indiener van wordt gestimuleerd om bij het indienen van een rechtsmiddel via het CIV gebruik te maken van een standaard formulier, niet tot gevolg mag hebben dat de indiener van de combinatie van een verzoekschrift en een beroepschrift in één geschrift – onbedoeld – door die werkwijze geconfronteerd wordt met een lagere proceskostenvergoeding. [10]
Een beroep en een verzoek om een voorlopige voorziening beroep zijn twee verschillende procedures die elk hun eigen wettelijke kader hebben. De artikelen 8:75 van de Awb en
3 van het Bpb bieden niet de mogelijkheid om een verzoek- en een beroepschrift als samenhangend aan te merken.
Het gaat om twee verschillende procedures met verschillende doelen. Het beroep in deze zaak richt zich immers tegen de intrekking door verweerder van eisers verblijfsvergunning, terwijl hij met het verzoek wil bereiken dat hij de behandeling van het beroep in Nederland mag afwachten.
5. Van eiser is vanwege een verzoek om vrijstelling geen griffierecht geheven. [11]

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van
M.P. Osinga Sanders, de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 december 2021
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak, dan kunt u een hogerberoepschrift opsturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in 's-Gravenhage. U kunt een hogerberoepschrift opsturen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Coll: M.P.O.
D: B

Voetnoten

1.onder toepassing van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, Awb op grond van artikel 8:75a, derde lid, Awb
3.de voorlopige voorziening is geregistreerd onder zaaknummer AWB 20/09572
6.onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend: 1 punt voor het
7.ECLI:NL:RVS:2014:1522, rechtsoverweging 4.2
8.zie artikel 8:86, eerste lid, van de Awb en artikel 5.3 Procesreglement bestuursrecht
9.als bedoeld in artikel 8:86, tweede lid, van de Awb
10.CIV is de afkorting van Centrale Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken
11.verzoek om vrijstelling van de betaling van het griffierecht