ECLI:NL:RBDHA:2021:15586

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
NL21.2992
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard wegens internationale bescherming in Bulgarije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, die een verblijfsvergunning in Bulgarije had gekregen, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris op goede gronden had geconcludeerd dat eiser internationale bescherming geniet in Bulgarije, en dat de aanvraag om die reden niet-ontvankelijk was. Eiser had aangevoerd dat hij slecht behandeld was in Bulgarije en dat de situatie daar verslechterd was, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer in Bulgarije in een situatie zou komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank baseerde haar oordeel op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat ervan wordt uitgegaan dat andere EU-lidstaten hun verplichtingen uit hoofde van het Vluchtelingenverdrag en het EVRM naleven. Eiser had niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat de situatie in Bulgarije zo slecht was dat dit uitgangspunt niet meer geldig was. De rechtbank concludeerde dat de asielaanvraag van eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Locatie Amersfoort
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.2992
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.J. Portegies), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.H.M. Post).

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat aan eiser in Bulgarije internationale bescherming is verleend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.2993, plaatsgevonden op 16 maart 2021. Eiser en zijn gemachtigde hebben laten weten niet bij de zitting aanwezig te zullen zijn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk wordt verklaard indien de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie bescherming geniet. In dit geval geniet eiser bescherming in Bulgarije.
2. Eiser stelt allereerst dat hij zich niet had gerealiseerd dat hij op 12 november 2020 een verblijfsvergunning in Bulgarije had gekregen. Hij is namelijk slecht behandeld in Bulgarije en hij ging ervan uit dat hij nooit zo slecht behandeld zou worden als hij asiel had gekregen. Eiser voert verder aan dat Bulgarije het interstatelijk vertrouwensbeginsel schendt. De situatie in Bulgarije is verslechterd ten opzichte van de uitspraken van de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 30 mei 20181 en 28 augustus 20192 waarin de ABRvS oordeelt dat de situatie van statushouders in Bulgarije slecht is, maar niet zodanig dat dit in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De situatie is nu wel zo slecht dat, indien eiser terug zal moeten, er sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM. Eiser wijst ter onderbouwing op een brief van Vluchtelingenwerk Nederland. In deze brief worden de volgende rapporten besproken: een rapport van Bordermonitoring.eu over Bulgarije van 1 juni 2020, een rapport van de mensenrechtenraad van de VN van 19 mei 2020, een Factsheet over Bulgarije van de UNHCR van september 2019 en een rapport van de NGO Charitas over Bulgarije van mei 2019.
3. Voor zover eiser het bestaan van zijn verblijfsvergunning in Bulgarije betwist, overweegt de rechtbank dat Bulgarije het terugnameverzoek van verweerder heeft afgewezen, omdat eiser internationale bescherming geniet in Bulgarije. Verweerder mag in beginsel op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan van de informatie die de Bulgaarse autoriteiten verschaffen. Verweerder mag er dus van uitgaan dat eiser een verblijfsstatus heeft in Bulgarije. Temeer daar eiser ook geen informatie heeft ingebracht waaruit zou volgen dat niet van deze informatie kan worden uitgegaan. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiser in het ‘Gehoor Dublin’ en het ‘Gehoor bescherming EU’ zelf heeft verklaard dat hij van een smokkelaar heeft gehoord dat hij een verblijfsvergunning heeft gekregen en dat de smokkelaar het verblijfsdocument heeft ingenomen. Hieruit maakt de rechtbank op dat eiser ervan op de hoogte was dat hem een verblijfsstatus is verstrekt.
4. De rechtbank stelt verder voorop dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat de lidstaten van de Europese Unie de verplichtingen uit hoofde van het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het EVRM en de richtlijnen naleven. Dit brengt ook met zich mee dat ervan wordt uitgegaan dat eiser bij voorkomende problemen ten aanzien van schending van de verdragsverplichtingen en of van de richtlijnen in Bulgarije kan klagen en bescherming kan inroepen van de (hogere) autoriteiten. Ook wordt ervan uitgegaan dat eiser zijn rechten als statushouder met betrekking tot onder meer huisvesting, werkgelegenheid en gezondheidszorg in Bulgarije kan effectueren. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat zich in zijn geval feiten en omstandigheden voordoen waarmee dit uitgangspunt wordt weerlegd.
5. De ABRvS heeft in een uitspraak van 7 augustus 20173 geoordeeld dat verweerder met betrekking tot Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. In de uitspraken van 30 mei 2018 en 28 augustus 2019 heeft de ABRvS over de positie van statushouders in Bulgarije overwogen dat de feitelijke situatie voor statushouders moeilijk is, vooral nadat zij de opvang hebben moeten verlaten. Het is voor hen moeilijk om betaald werk te vinden en er bestaan wat betreft de toegang tot onderwijs en de gezondheidszorg barrières. Volgens de ABRvS is de situatie voor statushouders in Bulgarije echter niet zo slecht dat een reëel risico bestaat dat de vreemdelingen bij terugkeer in een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie terecht zullen komen. Verder acht de ABRvS van belang dat de Bulgaarse autoriteiten in 2017 een nieuwe integratieverordening hebben aangenomen en
financiële middelen beschikbaar hebben gesteld om de toegang van statushouders tot integratievoorzieningen te waarborgen.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie in Bulgarije sinds de uitspraken van de ABRvS dermate is verslechterd dat hij bij terugkeer naar Bulgarije terecht zal komen in een situatie strijdig met artikel 3 van het EVRM. De informatie van Vluchtelingenwerk Nederland laat geen wezenlijk ander beeld zien van de situatie in Bulgarije dan de ABRvS al eerder in haar uitspraken heeft beoordeeld. Uit deze informatie volgt dat de positie van statushouders in Bulgarije moeilijk is, maar uit de bronnen blijkt niet dat de situatie zo slecht is dat eiser in Bulgarije zal komen te verkeren in een situatie van verregaande materiële deprivatie voor wat betreft de meest elementaire levensbehoeften en dus in een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie. Uit de informatie blijkt dat er barrières zijn voor de toegang tot de woningmarkt en de arbeidsmarkt, maar het blijkt niet dat deze voor statushouders in het geheel niet toegankelijk zijn. Uit de informatie kan dan ook niet worden afgeleid dat het voor eiser in het geheel niet mogelijk is om zijn rechten in Bulgarije te effectueren. Eiser heeft ook zelf verklaard dat hij een document heeft gehad waarmee hij zich kon identificeren en dat hij op enig moment een woning heeft gehuurd. Bovendien heeft eiser zelf verklaard dat hij niet heeft geklaagd of geprobeerd te klagen over zijn situatie bij de (hogere) Bulgaarse autoriteiten. Eiser heeft verklaard dat hij niets van Bulgarije wilde en dat hij het land zo snel mogelijk wilde ontvluchten. Hij is niet bij de Bulgaarse autoriteiten geweest voor een woning of werk. Eiser heeft dan ook niet een serieuze poging gedaan om zijn rechten te effectueren. Verweerder stelt terecht dat dit wel van hem verwacht mocht worden. Eiser is maar kort in Bulgarije verbleven en heeft daarmee zijn verblijf in Bulgarije ook geen kans gegeven.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen de door eiser naar voren gebrachte feiten, omstandigheden en informatie voldoende in zijn beoordeling betrokken en heeft hij op goede gronden geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Bulgarije in een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM terecht zal komen.
8. De rechtbank concludeert dat verweerder de asielaanvraag op goede gronden niet- ontvankelijk heeft verklaard. Eiser geniet namelijk internationale bescherming in Bulgarije en hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
25 maart 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. L.A. Banga T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.