ECLI:NL:RBDHA:2021:15648
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot medische noodsituatie en identiteitseisen
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, geboren in 1951, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke door verweerder was afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in staat was om het griffierecht te betalen en heeft hem vrijgesteld van deze verplichting.
De rechtbank heeft het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) in overweging genomen, waarin werd gesteld dat eiser lijdt aan verschillende medische aandoeningen, waaronder een posttraumatische stressstoornis. Het BMA-advies concludeerde dat eiser niet voor zichzelf kan zorgen en afhankelijk is van thuiszorg. Echter, de rechtbank oordeelde dat verweerder de aanvraag terecht had afgewezen, omdat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk had gemaakt. Eiser had geen officiële documenten overgelegd die zijn identiteit konden bevestigen, wat volgens de rechtbank een vereiste is voor het verkrijgen van uitstel van vertrek.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was om prejudiciële vragen af te wachten, omdat de omstandigheden in deze zaak niet vergelijkbaar waren met eerdere uitspraken. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.