Overwegingen
1. Eiser stelt dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1999. Eiser heeft op 8 september 2020 gevraagd om een asielvergunning en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft geweigerd om zijn vader op te volgen als hogepriester bij de Egbe. Het is echter een taboe om de opvolging te weigeren en daarom is eisers bang dat de ouderenraad van de Egbe hem wil vermoorden.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
o identiteit, nationaliteit en herkomst;
o dreiging met de dood door de ouderenraad vanwege weigering om vader op te volgen als hogepriester.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het eerste relevante element geloofwaardig is. Het tweede relevante element is volgens verweerder ongeloofwaardig.
3. Verweerder stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij is gevraagd om zijn vader op te volgen als hogepriester. Gelet daarop is volgens verweerder ook niet aannemelijk dat eiser na zijn weigering met de dood is bedreigd door de ouderenraad. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
4. Eiser voert aan dat tijdens het nader gehoor geen gebruik is gemaakt van een registertolk. De asielprocedure van eiser duurt al lang en verweerder had dus ook voldoende tijd om een registertolk te regelen. Van spoed was dus geen sprake, aldus eiser.
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat er geen registertolk tijdig beschikbaar was op het moment van het nader gehoor. Omdat de asielaanvraag van eiser werd behandeld in de (algemene) asielprocedure (AA-procedure) is sprake van vereiste spoed zoals bedoeld in artikel 28, derde lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv).
6. Op grond van de Wbtv maakt verweerder alleen gebruik van beëdigde tolken of vertalers.1 Als er vanwege de vereiste spoed geen registertolk tijdig beschikbaar is, kan verweerder gebruik maken van een tolk die niet is beëdigd.2 Indien verweerder geen gebruik maakt van een registertolk, moet hij de reden daarvoor schriftelijk vastleggen.3
7. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat artikel 28, derde lid, van de Wbtv voor de motivering geen andere eis stelt dan dat verweerder de reden voor het gebruikmaken van een niet-beëdigde tolk uiterlijk in het besluit schriftelijk vastlegt en dat deze reden één van de in dat lid vermelde redenen moet zijn.4
8. De rechtbank overweegt dat de vereiste spoed als bedoeld in artikel 28, derde lid, van de Wbtv in beginsel voortvloeit uit de AA-procedure zoals de wetgever deze heeft ingericht.5 Door in het bestreden besluit te vermelden dat er geen gebruik is gemaakt van een registertolk, omdat deze niet tijdig beschikbaar was, heeft verweerder conform artikel 28 van de Wbtv gehandeld. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Eiser heeft – samengevat – aangevoerd dat verweerder hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij oppervlakkig, summier en tegenstrijdig heeft verklaard. Verweerder heeft zijn asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig geacht, aldus eiser.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers asielrelaas ongeloofwaardig heeft mogen vinden. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
1. zie artikel 28, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wbtv.
2 zie artikel 28, derde lid, van de Wbtv.
3 zie artikel 28, vierde lid, van de Wbtv.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser heeft mogen tegenwerpen dat hij oppervlakkig en summier heeft verklaard over het gesprek met de ouderenraad. Eiser heeft niet duidelijk gemaakt hoe het gesprek is verlopen, wat er precies is gezegd en wie er aanwezig waren bij het gesprek. Zo kan eiser weinig vertellen over de ouderenraad, terwijl deze raad vooral bestaat uit familieleden van eisers vader. Gelet daarop heeft verweerder van eiser mogen verwachten dat hij meer kon vertellen over deze raad. Verweerder heeft tijdens het nader gehoor (pagina 7) ook aan eiser gevraagd of hij uitgebreider kan verklaren. Eiser verklaart dan alleen dat hij zijn vader niet wilde opvolgen, omdat het niet past bij zijn christelijke waarden.
12. Eiser stelt daarover dat het gesprek al lang geleden was en dat hij daarom geen details meer weet. Ook stelt eiser dat het gesprek voor hem traumatiserend was en het daarom lastig is om hierover te verklaren. Verweerder heeft deze stellingen van eiser niet hoeven volgen. Het gesprek met de ouderenraad is een belangrijk aspect van het asielrelaas van eiser en omdat het gesprek veel indruk heeft gemaakt op eiser, mag verweerder verwachten dat hij hier uitgebreider over kan verklaren.
13. Verweerder heeft eiser ook mogen tegenwerpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over wanneer en waar het gesprek met de ouderenraad heeft plaatsgevonden. Eiser heeft op pagina 6 van het nader gehoor verklaard dat hij de ouderenraad na de begrafenis van zijn vader niet meer heeft gezien. In de correcties en aanvullingen staat echter dat het gesprek met de ouderenraad enkele dagen na de begrafenis was. Dit is tegenstrijdig en eiser heeft dit punt niet opgehelderd. Verder heeft eiser verklaard dat het gesprek in het ouderlijk huis plaatsvond en dat hij na het gesprek naar huis is gegaan. In de correcties en aanvullingen staat dat eiser na de begrafenis in het huis van zijn vader woonde. Het gesprek vond dan dus bij hem thuis plaats. Verweerder stelt terecht dat dit tegenstrijdig is en niet is in zien hoe hij dan na het gesprek ‘naar huis’ is gegaan. Eiser stelt dat hij met ‘ouderlijk huis, ‘zijn huis’ en ‘het huis van zijn vader’ allemaal hetzelfde bedoelt. Dat kan zo zijn, maar eiser heeft daarmee nog steeds niet opgehelderd waarom hij ook heeft verklaard dat hij na gesprek naar huis is gegaan terwijl hij blijkbaar al thuis was.
14. Verder heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat hij de bedreiging door de ouderenraad niet concreet heeft gemaakt. Volgens eiser is het traditie om zijn vader op te volgen en weet hij waar de ouderenraad toe in staat is. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser verder niet concreet heeft gemaakt wat de ouderenraad dan precies doet. Na het gesprek met de ouderenraad heeft eiser nog met zijn oom ( [naam] ), die ook lid is van de ouderenraad, gesproken en hem verteld dat hij zijn vader niet wilde opvolgen. Volgens eiser hadden hij en [naam] daarna geen ruzie, maar alleen een meningsverschil. Daarbij komt nog dat eiser zelf heeft aangegeven dat hij de bedreiging vooral van binnen ervaarde. Weliswaar zegt eiser in de correcties en aanvullingen dat hij na het gesprek nog is lastiggevallen door de ouderenraad, maar in de gehoren heeft eiser hier niet over verklaard. Eiser heeft verder ook niet uitgelegd waar en wanneer hij dan lastig werd gevallen en waaruit dat lastigvallen dan bestond.
15. Ook heeft verweerder aan eiser mogen tegenwerpen dat hij niet heeft uitgelegd hoe hij als christen wel gelooft in voodoo en rituelen. Eiser is bang dat de ouderenraad een vloek over hem uitspreekt, maar stelt ook dat hij een hele sterke christelijke overtuiging heeft en maar één geloof aanhangt. In beroep stelt eiser echter dat hij zowel gelooft in de christelijke waarden als in de eeuwenoude tradities. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser nog naar een
document van Refworld over de impact van tradities tegenover christelijke waarden in Nigeria. Dit document bevat echter algemene informatie en ziet niet op eiser, zodat hier niet de door eiser gewenste betekenis aan toekomt.
16. Over de door eiser overgelegde documenten en foto’s heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat deze niet bijdragen aan de geloofwaardigheid van het eisers asielrelaas. Kopieën van documenten kunnen bijdragen aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas, maar eiser moet in eerste instantie door zijn eigen verklaringen zijn relaas aannemelijk maken. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser daar niet in is geslaagd. Over de foto’s heeft verweerder terecht gesteld dat deze algemeen van aard zijn en het verhaal van eiser niet direct ondersteunen.
17. Verder heeft verweerder mogen tegenwerpen dat het document van de rechtbank ernstig afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser. In het document staat namelijk dat [naam] christen is, terwijl eiser zelf heeft verklaard dat christenen geen lid kunnen worden van de ouderenraad, omdat christenen de rituelen van de raad verachten. Eiser heeft niet goed kunnen uitleggen hoe [naam] als christen toch actief deel kon nemen aan de ouderenraad. De enkele verklaring van eiser dat hij niet wist dat zijn oom naar de kerk ging, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden.
18. Over de documenten heeft verweerder eiser verder mogen tegenwerpen dat eiser niet goed kan uitleggen waarom de documenten pas in 2020 zijn aangevraagd terwijl eiser in 2017 uit Nigeria is vertrokken. Tot slot heeft eiser geen logische verklaring gegeven voor hoe hij aan deze documenten is gekomen. Dat [naam] deze documenten heeft aangevraagd om hem te helpen, past niet in de eerder door eiser geschetste situatie dat de ouderenraad, inclusief zijn oom, wilde dat hij zijn vader zou opvolgen.
19. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Eiser komt dus niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Het beroep is ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.