ECLI:NL:RBDHA:2021:15887

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
NL21.4226
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van geloofwaardigheid en veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Algerijnse nationaliteit, zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser eerder asiel had aangevraagd in Nederland, maar deze aanvraag was niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk werd geacht. Eiser werd op 25 februari 2021 vanuit Zwitserland aan Nederland overgedragen op basis van de Dublinverordening en diende op 27 februari 2021 opnieuw een asielaanvraag in.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de afwijzingsgronden van de staatssecretaris beoordeeld. De staatssecretaris had de aanvraag primair afgewezen op basis van de beoordeling dat Algerije als veilig land van herkomst wordt beschouwd. Subsidiair werd de aanvraag afgewezen omdat de eiser zijn asielrelaas niet aannemelijk had gemaakt. De rechtbank heeft de uitleg van de staatssecretaris gevolgd en geconcludeerd dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims over bedreigingen door een religieuze groepering in Algerije.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over de eerdere Dublinprocedure en de geloofwaardigheid van zijn verklaringen beoordeeld. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris ten onrechte de afwijzing van zijn asielaanvraag door Zwitserland had betrokken zonder nadere motivering. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende eigen beoordeling had gemaakt en dat de eiser niet in zijn belangen was geschaad. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris standhield.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.4226
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C. Chen) en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E.P.C. van der Weijden).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1980 en heeft de Algerijnse nationaliteit. Eiser heeft eerder in Nederland asiel aangevraagd. Die aanvraag heeft verweerder niet in behandeling genomen, omdat hij België verantwoordelijk heeft geacht voor de behandeling daarvan. Eiser is vóór de overdracht aan België zelfstandig uit Nederland vertrokken. Op 25 februari 2021 is eiser op basis van de Dublinverordening vanuit Zwitserland overgedragen aan Nederland. Op 27 februari 2021 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend in Nederland. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen. Verweerder heeft het element van eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig gevonden, maar het element van de bedreigingen door de streng-religieuze NAHDA-partij niet geloofwaardig gevonden. Ook heeft verweerder Algerije aangemerkt als veilig land van herkomst in de zin van artikel 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. De rechtbank gaat hieronder eerst in op de afwijzingsgrond en geeft daarna een oordeel over eisers beroepsgronden.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder twee grondslagen genoemd voor de afwijzing van de asielaanvraag. De rechtbank heeft ter zitting bij verweerder geverifieerd op welke grond de asielaanvraag van eiser is afgewezen. Verweerder heeft daarop geantwoord dat de asielaanvraag primair kennelijk ongegrond is verklaard, omdat Algerije als veilig land van herkomst wordt gezien (artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de
Vw 2000). Subsidiair is de aanvraag afgewezen als ongegrond, omdat eiser zijn asielrelaas niet aannemelijk heeft gemaakt (artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000). De rechtbank volgt verweerders uitleg over de afwijzingsgronden.
Dublinprocedure en afwijzing aanvraag in Zwitserland
3. Eiser voert in zijn beroepsgrond over de eerdere Dublinprocedure primair aan dat Nederland ten onrechte het Dublinverzoek van Zwitserland heeft geaccepteerd. Over de geloofwaardigheidsbeoordeling voert hij aan dat verweerder ten onrechte bij het besluit betrokken heeft dat Zwitserland eisers asielaanvraag ook heeft afgewezen. Eiser vindt het niet waarschijnlijk dat Zwitserland inhoudelijk op zijn asielaanvraag heeft beslist. Weliswaar verklaart eiser dat hij is gehoord en dat een inhoudelijke beslissing is gevolgd in Zwitserland, maar dat verklaart niet waarom dan in het kader van de Dublinverordening hij aan Nederland is overgedragen. Als Zwitserland eerst op de asielaanvraag heeft beslist en eiser vervolgens naar Nederland stuurt, is dat niet in overeenstemming met de Dublinverordening, aldus eiser. Subsidiair betoogt eiser dat verweerder op zijn minst eerst de Zwitserse beslissing op zijn asielaanvraag zou moeten inzien om de door verweerder getrokken conclusie daarover bij het besluit te betrekken.
3.1.
Het primaire betoog van eiser slaagt niet. In deze procedure geeft de rechtbank een oordeel over de inhoudelijke afwijzing van eisers asielaanvraag. In deze procedure ligt niet voor de vraag of eiser in het kader van de Dublinverordening terecht vanuit Zwitserland aan Nederland is overgedragen. Het had op de weg van eiser gelegen om in die Dublinprocedure zijn bezwaren daarover naar voren te brengen.
3.2.
Eiser voert subsidiair echter terecht aan dat verweerder de inhoudelijke afwijzing van zijn asielaanvraag door Zwitserland niet zonder nadere motivering bij het besluit heeft kunnen betrekken. Zoals verweerder ter zitting ook heeft erkend, is het aan hem om zelf een integrale beoordeling te maken van de aannemelijkheid van eisers verklaringen. Verweerder heeft de relevantie van de Zwitserse afwijzing van de asielaanvraag voor die eigen beoordeling niet inzichtelijk gemaakt.
Dit leidt echter niet tot onrechtmatigheid van het bestreden besluit. De reden daarvoor is dat eiser niet in zijn belangen is geschaad, omdat uit het besluit blijkt dat verweerder ook een eigen beoordeling heeft gemaakt, gebaseerd op de verklaringen van eiser en het feit dat Algerije door verweerder als veilig land van herkomst wordt aangemerkt.
Geloofwaardigheid van het asielrelaas
4. De rechtbank stelt vast dat eiser een aantal aspecten van de geloofwaardigheidsbeoordeling niet heeft bestreden. Zo heeft verweerder onbestreden bij het besluit betrokken dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk het doelwit was van de religieuze groepering en dat hij wisselend heeft verklaard over de reden waarom hij daarvan geen aangifte heeft gedaan. Ook bestrijdt eiser niet verweerders standpunt dat hij nieuwsberichten over de groepering had kunnen overleggen ter staving van zijn asielrelaas.
5. Over de rekrutering door de groepering voert eiser aan dat zijn verklaring daarover niet onlogisch is in het licht van zijn verklaring dat hij te vrezen heeft voor die groepering omdat zij tegen (de verkoop van) drank zijn. Eiser heeft alleen verklaard wat hij gehoord heeft en kan er niets aan doen dat verweerder dit onlogisch vindt. Iets onlogisch vinden is daarnaast subjectief. Ook wilde de groep dat eiser stopte met het verkopen van drank, terwijl deze ook zijn connecties wilde gebruiken, omdat ze meer leden nodig heeft. Hij zou dan als bekeerling gezien kunnen worden, waarbij ze gebruik zouden kunnen maken van zijn netwerk, aldus eiser.
5.1.
De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog. Verweerder heeft in het besluit uitgelegd waarom hij vindt dat de door eiser afgelegde verklaringen onlogisch zijn: het gaat om een streng-religieuze groepering die tegen alcohol is en die enerzijds eiser heeft bedreigd om zijn illegale verkoop van drank, waarbij eiser anderzijds verklaard heeft dat hem geld is aangeboden om zich aan te sluiten bij de groep, omdat deze van zijn netwerk gebruik wilde maken. Gelet op die motivering heeft verweerder het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank onlogisch kunnen vinden. Dat wordt niet anders door de aanname van eiser dat hij wellicht als bekeerling zou kunnen worden gezien door de groepering door zich bij hen aan te sluiten en dat deze meer leden nodig heeft, gelet op het streng-religieuze karakter van de groep. Eiser heeft daarnaast niet geconcretiseerd van welk netwerk van eiser de groepering gebruik zou willen maken en waarom ze dat zouden willen.
6. Over het tijdsverloop betoogt eiser dat verweerder er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat het gaat om gebeurtenissen uit 2010 en eerder en dat er daardoor hiaten in zijn herinnering kunnen zijn ontstaan wat betreft de volgorde van gebeurtenissen. Daar komt bij dat hij wel een duidelijke tijdslijn heeft geschetst. In de correcties en aanvullingen heeft eiser toegelicht dat hij hoorde dat hij moest stoppen met het verkopen van drank, waarna hij naar de moskee is gegaan om verhaal te halen. Daar werd hij beledigd en uitgescholden. Er ontstond een grote vechtpartij. Daarna is alles erger geworden, de groep is naar het huis van eiser gegaan om deze in brand te steken.
6.1.
De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij alleen door het tijdsverloop sinds de gebeurtenissen niet meer precies kan verklaren wat er wanneer gebeurd is. Daarbij is met name van belang dat deze gebeurtenissen volgens eiser de reden zijn geweest om zijn land van herkomst te verlaten. In het gehoor heeft eiser verklaard dat de groepering had bedreigd het huis in brand te steken en zijn moeder iets aan te doen, waarna hij naar de moskee is gegaan om te vragen hoe het zat en wie er achter de bedreigingen zat. In de correcties en aanvullingen brengt eiser een omgekeerde volgorde naar voren, namelijk dat pas na het moskeebezoek de groepering het huis van eiser in brand heeft geprobeerd te steken. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser met die voorstelling van zaken niet heeft opgehelderd in welke tijdlijn de gebeurtenissen zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. Zoals verweerder ter zitting terecht heeft betoogd, volgt uit vaste jurisprudentie dat eiser een deugdelijke uitleg had moeten geven voor de correctie van de volgorde van gebeurtenissen ten opzichte van de volgorde die eiser in het gehoor heeft genoemd.1
7. Eiser betoogt verder dat verweerder ten onrechte het noemen van de poging tot brandstichting met molotovcocktails in de correcties en aanvullingen tegenstrijdig heeft
1. Uitspraken van de ABRvS van 15 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3460 en van 27 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2538.
gevonden met het dreigen van het in brand steken van eisers huis zoals hij in het gehoor naar voren heeft gebracht. Volgens eiser zijn de correcties en aanvullingen juist bedoeld om fouten in het gehoor te herstellen of een aanvulling te doen. Tijdens het gehoor kunnen dingen verkeerd gaan. Verweerder had nader moeten motiveren waarom hij de correcties op dit punt niet heeft gevolgd. Subsidiair betoogt eiser dat zijn correcties niet tegenstrijdig zijn met het gehoor: de molotovcocktails zijn gegooid, maar het huis is niet afgebrand, zodat de poging daartoe hetzelfde is als het dreigen met het in brand steken van het huis. Eiser heeft geen verschil gezien tussen het doen van een poging en het doen van een bedreiging, waarbij nog komt dat communicatie via een tolk is gegaan.
7.1.
De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog. Verweerder heeft bij het besluit mogen betrekken dat eiser in het gehoor niets heeft gezegd over een daadwerkelijke poging tot in brand steken van zijn huis met molotovcocktails. Eiser heeft in het gehoor de ruimte gekregen om te verklaren wat hem is overkomen. Zoals volgt uit de jurisprudentie zoals genoemd onder 6.1, was verweerder niet gehouden om eisers correctie over de poging tot brandstichting te volgen. Eiser heeft namelijk geen deugdelijke uitleg gegeven waarom hij de poging met molotovcocktails niet bij het gehoor heeft genoemd. De niet-onderbouwde stelling dat in het gehoor dingen fout kunnen gaan, zonder te concretiseren op welk punt dat volgens eiser is gebeurd, is daarvoor niet genoeg. Uit het verslag van het gehoor volgt bovendien dat eiser de tolk goed heeft kunnen begrijpen en dat hij vond dat het gehoor goed is verlopen.
Veilig land van herkomst
8. Wat betreft Algerije als veilig land van herkomst voert eiser aan dat het zeer aannemelijk is dat de Algerijnse autoriteiten hem niet zouden helpen in het geval van terugkomst, omdat hij zelf illegaal drank heeft verkocht. Bescherming kan hij dan niet krijgen, waardoor hij bij terugkeer een risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM, aldus eiser.
8.1.
De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder het element van de problemen van eiser in Algerije ongeloofwaardig mogen vinden. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij de bescherming van de Algerijnse autoriteiten nodig heeft. Alleen al daarom slaagt de beroepsgrond niet.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 15 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.