ECLI:NL:RBDHA:2021:15888

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
NL21.4143
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en geloofwaardigheid van bekering van een Iraanse vrouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse vrouw die een asielvergunning had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had haar aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde mr. W.C. Boelens, voerde aan dat zij vanwege haar bekering tot het christendom en de daarmee samenhangende geloofsgroei risico loopt bij terugkeer naar Iran. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de geloofwaardigheid van de bekering van eiseres niet is aangetoond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet adequaat heeft doorgevraagd naar de persoonlijke omstandigheden van eiseres en dat er motiveringsgebreken zijn in de afwijzing van de asielaanvraag. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om de geloofwaardigheid van het asielrelaas opnieuw te beoordelen. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres toegewezen, vastgesteld op € 1.068,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.4143
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. W.C. Boelens), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E.P.C. van der Weijden).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een asielvergunning voor bepaalde tijd, in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw S.L. Moallemzadeh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1991 en heeft de Iraanse nationaliteit. Zij heeft eerder asielaanvragen ingediend, die verweerder heeft afgewezen. Die besluiten zijn onherroepelijk geworden. Eiser heeft op 6 maart 2019 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat vanaf 1 september 2017 het asielbeleid voor Iran is gewijzigd, waardoor afvalligen van de islam als risicogroep worden aangemerkt. Eiseres stelt dat zij daaronder valt, en dat sinds de afwijzing van haar vorige asielaanvragen er sprake is van geloofsgroei in het christendom waardoor nu wel van een oprechte bekering moet worden uitgegaan.
Verweerder heeft de opvolgende asielaanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond (artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en
onder g, van de Vreemdelingenwet 2000). Hij heeft het element van eiseres’ nationaliteit, identiteit en herkomst geloofwaardig gevonden, maar de drie elementen afwending van de islam, bekering en geloofsgroei niet geloofwaardig gevonden.
2. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. De rechtbank legt hieronder eerst het toetsingskader uit en gaat daarna in op de argumenten die eiseres aanvoert.
Toetsingskader
3. Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van bekeringen volgt verweerder Werkinstructie 2019/18 (hierna: de Werkinstructie). Uit de Werkinstructie volgt dat verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering op zoek is naar een authentiek verhaal, waarbij aannemelijk moet zijn dat de gestelde bekering is gebaseerd op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. De verklaringen van een vreemdeling worden in hun onderlinge samenhang bezien en ook in het licht van eerdere verklaringen uit eerdere procedures.
Volgens de Werkinstructie zijn opvolgende aanvragen niet bedoeld om alle eerder ongeloofwaardig geachte verklaringen opnieuw te wegen, maar rust er op de vreemdeling een verzwaarde bewijslast om nieuwe elementen en bevindingen aan te dragen, die verweerder vervolgens moet beoordelen. Verweerder moet daarbij onder meer aandacht besteden aan de vraag hoe het geloof van een vreemdeling zich verder heeft ontwikkeld na de eerdere afwijzing van een asielaanvraag.
4. De rechtbank geeft hierna een oordeel over de beroepsgronden van eiseres. Eerst wordt de afwending van de islam besproken, daarna de bekering, vervolgens de geloofsgroei van eiseres en ten slotte het vluchtelingschap.
Afwending van de islam
Redenen voor de afwending
5. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte de grote indruk die de openbare executies op haar hebben gemaakt, niet als aannemelijke reden voor haar afwending van de islam heeft aangemerkt. Haar is in het gehoor niet gevraagd waarom deze executies hebben bijgedragen aan haar afkeer van de islam. Ook op zichzelf is volgens haar duidelijk dat de executies uitvoering van islamitische wetten zijn, en in de correcties en aanvullingen heeft eiseres gezegd dat de gehangenen veroordeeld waren wegens vergrijpen in strijd met de islam. Over de door eiseres naar voren gebrachte discriminatie van vrouwen is door verweerder in het gehoor ook niet doorgevraagd. Daarnaast heeft zij verschillende fenomenen benoemd waardoor zij een afkeer kreeg van de islam. Verweerder heeft die voorbeelden volgens eiseres ten onrechte niet in het besluit betrokken. De alleen maar negatieve ervaringen van eiseres met de islam verklaren waarom zij niet meer wilde praktiseren of geloven, aldus eiseres.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt. Uit het verslag van het gehoor blijkt dat verweerder aan eiseres heeft gevraagd hoe zij tussen 2007 en 2015 is omgegaan met de islam. Eiseres heeft daar een uitvoerig antwoord op gegeven:

Met de tijd leerde ik meer en meer. Aan de ene kant werd ik ouder en kon ik meer begrijpen. Aan de andere kant hadden de leerboeken van school indruk op mij. Dat God zo almachtig en groot is, dat die voor ons niet te vatten is. Dat kon ik niet begrijpen. Of wat ons werd beloofd als wij zonden begingen op aarde. Dan zouden wij in het hiernamaals gestraft worden. Handen, benen afhakken noem maar op. Dat zijn dingen die met de tijd in jou werken. Dit zijn dingen die je leert, wat je ook nog meemaakt is wat je ziet. Wat mensen
in de naam van het geloof doen op klaarlichte dag. Mensen worden op klaarlichte dag opgehangen. Aan de ene kant wordt gezegd dat je in het hiernamaals gestraft wordt, aan de andere kant worden mensen op aarde op deze manier gestraft. Wie geeft mensen het recht om die mensen zo te straffen.’
(…)

Of hoe er met vrouwen wordt omgegaan in de maatschappij. O wee als je een stuk van het onderbeen of haar zien. Er zijn dan mensen op straat die de volledige bevoegdheid hebben om alles te doen wat zij willen. Dat kan niet het ware geloof zijn. Dit zijn allemaal kleine zaadjes die in je worden geplant. Dit gebeurt in de naam van de islam, in een islamitisch land. Dat heeft dus allemaal te maken met de islam. Je ziet mensen op straat die zich bevoegd voelen om vrouwen te mishandelen omdat er een plukje haar te zien was. Zo
zijn er heel veel van dit soort voorbeelden die zich opstapelen. Die leiden er toe dat ik niet meer bad of vastte als het niet gedwongen moest. Aan de universiteit moet je dat doen, anders krijg je problemen. Je krijgt geen cijfer en als je na jouw studie naar werk zocht, kon je het beter vergeten. Als het niet moest deed ik het niet.’
Op de vraag in het gehoor of zij iets concreets kan noemen waardoor zij niet meer wilde praktiseren als moslim antwoordt eiseres:

Als u iets concreets wil horen, iets wat grote indruk op mij heeft gemaakt was het ophangen van mensen in het openbaar. Ik vind het verschrikkelijk. Mensen verzamelen zich ergens en kijken naar mensen die gedood worden. Of dat er handen worden afgehakt of zuur wat op vrouwen worden gegooid die zich niet aan de islamitische verplichtingen houden.’
(…)

Zo zijn er heel veel van dit soort dingen die ik had meegemaakt. Tot aan het incident wat
mij persoonlijk overkwam. Dat was het moment dat ik dacht: ‘nee, dat klopt niet’’.
5.2.
Verweerder heeft weliswaar de openbare executies betrokken bij het besluit, maar hij is niet ingegaan op de andere voorbeelden die eiseres heeft genoemd waardoor zij zich afkeerde van de islam. Dat is een motiveringsgebrek in het besluit. Daarnaast volgt de rechtbank niet zonder nadere motivering het standpunt van verweerder in het besluit dat niet is te volgen dat de openbare executies, die vaker voorkwamen, tot afwending van de islam hebben geleid. Verweerder is ongemotiveerd voorbijgegaan aan de verklaring van eiseres dat ze langzaam tot een afwending van de islam kwam en dat de voorbeelden zich opstapelden.
5.3.
Verweerder heeft daarnaast niet zonder nadere motivering in het besluit kunnen opnemen dat niet blijkt dat eiseres zelf is onderdrukt of geen rechten had, en dat eiseres de voorbeelden van discriminatie en onderdrukking enigszins op zichzelf had moeten betrekken.. In het gehoor is aan eiseres niet gevraagd naar haar persoonlijke ervaringen met discriminatie, of haar innerlijke belevingswereld en gevoelens bij de voorbeelden die zij noemt als redenen voor haar afwending. Ook is aan eiseres in het gehoor niet naar een reactie gevraagd over de voorbeelden van persoonlijke discriminatie die zij in de eerdere procedure heeft genoemd, zoals het feit dat haar vader blij was met de geboorte van zijn zoon, maar niet met haar eigen geboorte, en de mishandeling door een pasdar. Deze werkwijze strookt niet met de Werkinstructie, waaruit volgt dat verweerder bij een algemeen antwoord op vragen moet doorvragen om de persoonlijke omstandigheden duidelijk te krijgen. Wat betreft de zienswijze heeft verweerder daaruit niet zonder meer kunnen afleiden dat eiseres daarin stelt persoonlijk geen discriminatie te hebben ervaren: zij
stelt in de zienswijze alleen dat het persoonlijk ervaren van discriminatie geen vereiste is voor de afwending van de islam, wat volgens eiseres een reden is in deze procedure voor het ten onrechte tegenwerpen van een tegenstrijdigheid daarover.
Vader van eiseres, discriminatie en onderdrukking
6. Eiseres voert aan dat het feit dat zij niet jong hoefde te trouwen en mocht studeren niet strijdig is met haar verklaringen dat haar vader haar streng islamitisch opvoedde. Dat het de wens van haar vader was dat zij vroeg trouwde, betekent volgens eiseres niet dat zij daartoe ook verplicht werd of dat zij geen studie mocht volgen. Dit volgt ook niet zonder meer uit de islamitische geloofsvoorschriften: jong trouwen is geen islamitische plicht en studeren is niet verboden. Juist de geloofsplichten moesten volgens haar vader streng worden nageleefd. Verweerder heeft daarnaast bij de beoordeling van de discriminatie ten onrechte een ander onderwerp betrokken, namelijk dat eiseres niet werd gecontroleerd tijdens het bidden en daarmee niet onderdrukt werd. Daarbij ziet eiseres niet in waarom verweerder vindt dat zij tijdens het bidden gecontroleerd zou moeten worden, omdat haar vader geen aanleiding had om te denken dat zij dat niet deed.
6.1.
De rechtbank volgt eiseres niet in dit betoog. Verweerder heeft in het besluit kunnen vermelden dat eiseres zelf heeft verklaard dat haar vader zoals alle gelovige Iraniërs wilde dat zij jong zou trouwen, thuis moet blijven en de kinderen moet opvoeden. Ook heeft eiseres verklaard dat haar vader moslim was en alles vanuit zijn geloof deed. Eiseres heeft het jong trouwen dus zelf gekoppeld aan het geloof van haar vader. Verweerder heeft het dan ook ongerijmd mogen vinden dat eiseres heeft verklaard dat zij streng is opgevoed zonder vrijheden en rechten, terwijl zij anderzijds heeft kunnen studeren en niet heeft hoeven trouwen op jonge leeftijd. Weliswaar heeft verweerder in het kader van discriminatie een motivering over de onderdrukking van eiseres opgenomen, maar de rechtbank is van oordeel dat het onderscheid tussen de twee onderwerpen in het besluit duidelijk naar voren komt. Verweerder heeft de onderdrukking van eiseres wat betreft de geloofsplichten ongeloofwaardig mogen vinden. Wat betreft de door eiseres genoemde geloofsplichten heeft verweerder kunnen betrekken dat eiseres niet werd gecontroleerd tijdens het bidden, waardoor niet is gebleken dat eiseres werd onderdrukt door haar vader. Eiseres heeft niet op een andere manier duidelijk gemaakt hoe zij is onderdrukt met betrekking tot de geloofsplichten. Het betoog slaagt niet.
De verkrachting
7. Eiseres brengt naar voren dat verweerder niet kan verwijzen naar de eerdere besluitvorming waarin de verkrachting ongeloofwaardig is gevonden. Zij verwijst naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak1, waaruit volgt dat de onderliggende feiten en omstandigheden aan een in rechte vaststaand besluit niet ook in rechte vaststaan. Eiseres heeft de verkrachting bij de nu voorliggende aanvraag opnieuw naar voren gebracht als een reden voor afwending van de islam. De eerdere beoordeling van de verkrachting is gebaseerd op bijzaken en niet op hoofdzaken, aldus eiseres. Verweerder had de verklaringen over de verkrachting bij het huidige besluit moeten betrekken. Eiseres wijst erop dat het incident weliswaar het moment van het definitief afstand doen van de islam bepaalde, maar dat het voor de afwending op zichzelf niet zozeer van belang en de laatste druppel was.
1. Uitspraken van de ABRvS van 31 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3682, en van 2 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1449.
7.1.
De rechtbank volgt eiseres niet in dit betoog. Weliswaar volgt uit de door haar genoemde jurisprudentie dat feiten en omstandigheden die aan een besluit ten grondslag liggen niet in rechte vaststaan, maar dat laat het hierboven genoemde toetsingskader in geloofwaardigheidszaken onverlet: verweerder betrekt bij zijn beoordeling ook de verklaringen die eiseres in eerdere procedures heeft afgelegd. Het gaat bij deze opvolgende aanvraag om nieuwe elementen of bevindingen die eiseres naar voren brengt. Dat heeft eiseres niet gedaan: zij heeft in deze procedure geen andere verklaringen over de verkrachting naar voren gebracht. Verweerder was dan ook niet gehouden om de geloofwaardigheidsbeoordeling van de verkrachting opnieuw uit te voeren in deze procedure. Daarbij komt dat verweerder in de vorige procedure verschillende redenen in zijn motivering heeft opgenomen waarom hij de verkrachting niet geloofwaardig heeft gevonden. Eiseres legt niet inhoudelijk uit waarom zij het met die motivering oneens is: de enkele stelling dat het daarbij ging om bijzaken is daarvoor niet voldoende.
Bekering tot het christendom
8. Eiseres kan zich niet vinden in verweerders motivering dat bij de eerste aanvraag ‘het gevoel’ van eiseres en de acties die zij daarna heeft ondernomen, ongeloofwaardig zijn gevonden. Die beoordeling is volgens haar niet conform WI 2019/18 gedaan. Dat verweerder de doop van enkele dagen na dat gevoel ongeloofwaardig heeft gevonden, wil daarnaast niet zeggen dat dit gevoel op zichzelf ongeloofwaardig is. Ook hiervoor geldt volgens eiseres dat dit een omstandigheid is van een in rechte vaststaand besluit die op zichzelf niet in rechte is komen vast te staan.
8.1.
Dit betoog slaagt. Eiseres voert terecht aan dat verweerder in het besluit en het voornemen in de eerdere procedure de nadruk heeft gelegd op een proces van bekering. Verweerder heeft daarbij de motivering opgenomen dat eiseres gelijk tot het christelijk geloof is gekomen en geen verkenning heeft gehad, hetgeen verweerder niet aannemelijk heeft gevonden. Verweerder heeft van eiseres in die procedure verwacht dat zij haar keuze voor het christendom kan uitleggen, en heeft vermeld dat hij het opmerkelijk vindt dat eiseres zo snel na aanraking met het christendom is bekeerd. Voornoemde motivering laat naar het oordeel van de rechtbank zien dat verweerder in die procedure niet of onvoldoende heeft onderkend dat er een verschil is tussen een actieve en een passieve bekering, en dat eiseres zich op het standpunt stelt dat zij een passieve bekering heeft doorgemaakt. De rechtbank volgt dan ook niet verweerders motivering in het voorliggende besluit dat de passieve bekering in de vorige procedure al is meegenomen. De verwijzing van eiseres naar de Werkinstructie, waarin staat beschreven hoe een passieve bekering moet worden beoordeeld, is een nieuw element ten opzichte van die vorige procedure. Verweerder heeft
eiseres’ verklaringen in de vorige procedure over de passieve bekering dan ook ten onrechte niet meegewogen in het voorliggende besluit.
Geloofsontwikkeling
9. Eiseres voert aan dat verweerder in het gehoor had moeten doorvragen als hij van mening was dat haar verhaal over de geloofsontwikkeling diepgang of persoonlijk reliëf mist. Met haar echtgenoot [A] heeft zij een persoonlijke koppeling gelegd door uit te leggen dat zijn geloof haar heeft beïnvloed. Over [B] voert ze aan dat het feit dat zij zijn achternaam niet kent, een onvoldoende motivering is, zeker omdat verweerder niet heeft doorgevraagd naar de periode waarin zij bij hem heeft gewoond. Naast [B] ’s Bijbelkennis
heeft ook het verhoren van haar gebed om hulp door het tegenkomen van [B] aan de geloofsontwikkeling bijgedragen. Verder wijst eiseres erop dat het feit dat verweerder het ongerijmd vindt dat zij een goed persoon aan het christendom wijt en een slecht persoon aan het karakter van diegene, niet hetzelfde is als het afleggen van ongeloofwaardige verklaringen daarover.
9.1.
Eiseres betoogt terecht dat verweerder ten onrechte een door hem geconstateerde ongerijmdheid in haar gedrag gelijkstelt aan tegenstrijdige verklaringen daarover. De beoordeling van de geloofwaardigheid gaat er namelijk niet om of iemand naar het oordeel van verweerder zich al dan niet consistent gedraagt, maar of diegene consistent en voldoende uitvoerig kan verklaren over dat gedrag. Verweerder heeft zich dan ook niet zonder nadere motivering op het standpunt kunnen stellen dat hij het ongerijmd vindt dat eiseres een goed persoon aan het christendom wijt en een slecht persoon aan het karakter van diegene.
9.2.
Verweerder heeft daarnaast in het bestreden besluit erkend dat eiseres alleen heeft verklaard dat [B] voor een verruiming van haar kennis van de Bijbel heeft gezorgd en niet, zoals in het voornemen staat, dat eiseres haar geloofsgroei rechtstreeks aan haar verblijf bij [B] heeft gekoppeld. Weliswaar heeft verweerder er daarnaast op kunnen wijzen dat het vreemd is dat eiseres [B] ’s achternaam niet kent, maar verweerder heeft niet zonder nadere motivering kunnen betrekken dat eiseres de koppeling tussen het tegenkomen van [B] en het christendom niet heeft kunnen leggen. Eiseres heeft namelijk verklaard dat zij had gebeden om hulp en dat zij daarna [B] tegenkwam en begreep dat dit een verhoring van haar gebed was. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet uitgelegd waarom hij die koppeling met het christendom door eiseres niet volgt en welke nadere verklaringen hij op dat punt heeft verwacht. Ook in zoverre slaagt het betoog van eiseres.
10. Volgens eiseres is verweerder niet ingegaan op de inhoud van de brieven die zij heeft overgelegd, terwijl hij die samen met de verklaringen bij de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling moet betrekken. Verweerder trekt de kerkelijke activiteiten van eiseres en haar huwelijk met een bekeerd christen niet in twijfel, zodat deze elementen als geloofwaardig moeten worden gehouden.
10.1.
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. In het voornemen is verweerder namelijk gemotiveerd ingegaan op de brieven die zij heeft overgelegd. Verweerder heeft daarover onbestreden betrokken dat in de brieven staat dat eiseres verschillende activiteiten heeft verricht, mensen heeft geholpen en deel heeft genomen aan online lessen. Verweerder heeft kunnen vermelden dat die brieven niet de gestelde geloofsontwikkeling van eiseres laten zien, omdat in de eerdere procedure ook is verklaard dat zij mensen heeft geholpen en dat zij aan naastenliefde doet. Verweerder heeft bij deze opvolgende aanvraag de inhoud van de
brieven dan ook niet als nieuw element of nieuwe bevinding hoeven op te vatten. Het betoog slaagt niet.
Vluchtelingschap en toegedichte bekering
11. Over het vluchtelingschap betoogt eiseres dat het sturen van een opname naar haar familie van haar bruiloft niet bevreemdt in het kader van haar vrees voor die familie en het niet zouden willen bekijken van de beelden door haar familie. Eiseres voert aan dat zij voor haar moeder niets te vrezen heeft en dat de link naar de beelden van de bruiloft in eerste
instantie naar [A] ’s familie is gestuurd. Het is niet ondenkbaar dat de Iraanse overheid op de hoogte is van die opnames en er dan sprake is van toegedichte afvalligheid in strijd met de sharia, temeer nu haar oom bij de inlichtingendienst werkt. Het risico om te worden vervolgd op basis van een gefingeerde bekering doet zich al voor bij aankomst op de luchthaven, zo blijkt volgens eiseres uit het Ambtsbericht Iran van februari 2021. De inlichtingendienst in Iran maakt zich schuldig aan marteling en mishandeling. Eiseres zal als afgewezen asielzoeker worden ondervraagd op de luchthaven in Iran over de reden voor de asielaanvraag. De bewijslast dat eiseres bij terugkeer naar Iran geen risico zal lopen op strijd met artikel 3 van het EVRM ligt ook bij verweerder, waarbij hij rekening moet houden met het verhoogde risico dat eiseres loopt vanwege haar huwelijk met een tot het christendom bekeerde ex-moslim in Nederland, die in ieder geval te vrezen heeft voor de Iraanse autoriteiten en daarom een asielvergunning heeft gekregen.
11.1.
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Verweerder heeft kunnen betrekken dat het ongeloofwaardig is dat eiseres een video van haar huwelijk naar beide families stuurt terwijl ze voor haar familie vreest, en dat het vreemd is dat de families, zoals eiseres in het gehoor heeft verklaard, feesten hebben gehouden. Ook heeft eiseres niet uitgelegd waarom de mensen die de video hebben gezien tegen het christendom zijn, of afvalligheid aan haar toedichten. Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de Iraanse overheid weet heeft van de video en dat zij in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat, temeer omdat de inval door de autoriteiten in het huis van eiseres vanwege haar bekering, in de vorige procedure ongeloofwaardig is gevonden. Verder heeft verweerder erop kunnen wijzen dat uit het ambtsbericht over Iran van februari 2021 blijkt dat bij terugkeer gesprekken worden gevoerd, maar dat die niet direct negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten met zich brengen. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Over het inreisverbod betoogt eiseres dat verweerder ten onrechte een apart verzoek voor opheffing daarvan vereist om die opheffing te beoordelen. Verweerder heeft in het voornemen ambtshalve beoordeeld of redenen bestaan voor opheffing van het inreisverbod. Daarnaast is het doen van zo’n verzoek vormvrij en kan eiseres’ betoog in de zienswijze dat het inreisverbod moet worden opgeheven, als zo’n verzoek worden opgevat.
12.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres een apart verzoek moet indienen voor opheffing van het inreisverbod. Dat komt door de waterscheiding die in het vreemdelingenrecht bestaat tussen asiel- en reguliere procedures. De motivering van verweerder in het bestreden besluit over het inreisverbod is dan ook ten overvloede genomen, nu er geen apart verzoek tot opheffing door eiseres is gedaan. Het door haar gedane impliciete verzoek in de zienswijze kan door voornoemde waterscheiding ook niet als zodanig worden aangemerkt. De rechtbank merkt hierbij nog op dat eiseres erbij gebaat kan zijn om een apart verzoek te doen los van deze procedure, omdat verweerder dan met meer aandacht kan beslissen en daarbij eventueel in kan gaan op nader in te dienen gronden voor opheffing van het inreisverbod. Het betoog van eiseres slaagt niet.
Conclusie
13. Het beroep is gegrond door het slagen van de beroepsgronden onder 5, 8 en 9. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder moet de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres opnieuw beoordelen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. De
rechtbank sluit niet uit dat verweerder daarvoor een nader gehoor of nader onderzoek noodzakelijk vindt. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen of het geschil finaal te beslechten.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, stelt de rechtbank deze kosten vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van het plaatsen van deze uitspraak in het digitaal dossier een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. De beslissing is uitgesproken en bekendgemaakt op 15 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.