ECLI:NL:RBDHA:2021:15923

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
NL20.10979
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een besluit op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel en de hoogte van de toegewezen dwangsom

In deze zaak heeft eiser op 19 mei 2020 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag van 28 oktober 2019 voor een verblijfsvergunning asiel. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 30 juni 2020 besloten om de aanvraag in te willigen, maar eiser heeft het beroep willen handhaven. De rechtbank heeft in overweging genomen dat de Staatssecretaris zich op het standpunt heeft gesteld dat hij door de coronamaatregelen niet in staat was om tijdig te beslissen op de aanvraag. Eiser betwist dit en stelt dat de Staatssecretaris vanaf 15 mei 2020 een dwangsom verschuldigd is.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de coronacrisis weliswaar een abnormale omstandigheid is, maar dat niet is aangetoond dat het voor de Staatssecretaris onmogelijk was om binnen de gestelde termijn te beslissen. Eiser heeft de Staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke gesteld op 1 mei 2020, waardoor de dwangsom vanaf 15 mei 2020 verbeurd is. De rechtbank heeft de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en het bestreden besluit vernietigd voor zover het de hoogte van de dwangsom betreft. De rechtbank heeft de Staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 265,-.

De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer en is openbaar gemaakt op 10 maart 2021. De rechtbank heeft het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard, maar het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en de dwangsom vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.10979
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: T. Stelpstra).

Procesverloop

Eiser heeft op 19 mei 2020 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag van 28 oktober 2019 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Bij besluit van 30 juni 2020 heeft verweerder op de aanvraag beslist (het bestreden besluit) en aan eiser een verblijfsvergunning verleend.
Bij brief van 3 juli 2020 heeft eiser laten weten het beroep te willen handhaven.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een
‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
3. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. De rechtbank constateert dat niet geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van eiser omdat
eiser het niet eens is met de vaststelling van de bestuurlijke dwangsom die is verschuldigd. Niet gebleken is dat eiser nog een belang heeft bij het beoordelen van het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak wel de vaststelling door verweerder van de hoogte van bestuurlijke dwangsom.
4. Op 30 juni 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiser ingewilligd. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat hij vanaf 16 maart 2020, in verband met de vanaf die datum geldende maatregelen rondom het coronavirus, wegens overmacht niet in staat was om te beslissen op de asielaanvraag. Verweerder is daarom van mening dat vanaf laatstgenoemde datum de bestuurlijke dwangsom niet of niet langer is verbeurd.
5. Eiser stelt gemotiveerd dat er voor verweerder geen sprake was van een overmacht situatie zodat verweerder vanaf 15 mei 2020 een dwangsom verschuldigd is aan eiser.
6. De rechtbank oordeelt dat de coronacrisis weliswaar kan worden aangemerkt als een abnormale en onvoorziene omstandigheid die buiten toedoen en risicosfeer van verweerder ligt, maar dat niet aannemelijk is geworden dat het voor verweerder onmogelijk was om in de hele periode - vanaf het moment dat hij in gebreke is tot 42 dagen daarna - in verband met de geldende maatregelen rondom het coronavirus op de asielaanvraag te beslissen.
De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 3 juli 2020 van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem1 en de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 december 20202, waarin is overwogen dat slechts voor de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 sprake kan zijn van overmacht, zodat slechts over die periode geen dwangsommen voor niet tijdig beslissen zijn verschuldigd, althans, voor zover het daarbij gaat om zaken waarin de gehoren in de algemene asielprocedure nog niet hadden plaatsgevonden. Dit betekent dat de wettelijke dwangsom wegens het niet tijdig beslissen,
wanneer deze op of vóór 16 maart 2020 is begonnen te lopen en de vreemdeling op 16 maart 2020 nog niet was gehoord, vanaf die datum wordt opgeschort voor de duur van twee maanden. Voor deze zaak betekent dat het volgende.
7. Eiser heeft verweerder rechtsgeldig in gebreke gesteld op 1 mei 2020. Op grond van artikel 4:17 van de Awb zou verweerder dus vanaf 15 mei 2020 een dwangsom verbeuren. Omdat de termijn van 42 dagen startte in de periode dat sprake was van overmacht, is de termijn beginnen te lopen op 16 mei 2020. Op 30 juni 2020 heeft verweerder op de aanvraag beslist. Gelet op artikel 4:17, tweede lid, van de Awb, moet verweerder daarom de
maximale dwangsom van € 1.442,- aan eiser betalen.
8. Het beroep is dan ook kennelijk gegrond. De rechtbank zal het bestreden vernietigen voor zover dit ziet op de hoogte van de toegekende dwangsom. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 1.442,-. Verweerder hoeft dus geen nieuw besluit te nemen.
9. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder in de proceskosten te veroordelen. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op
€ 265,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van
€ 534,-, met een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet- ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de hoogte van de toegekende dwangsom;
  • stelt de door verweerder te bepalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 265,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken op
10 maart 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.