ECLI:NL:RBDHA:2021:16002

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2021
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
AWB 20/3269
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument aanvraag op basis van meerderjarigheid zoon en rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren in 1969 met de Zuid-Afrikaanse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000, met als doel verblijf bij zijn Nederlandse zoon, geboren op 12 juli 2000. De aanvraag werd door de staatssecretaris afgewezen, omdat de zoon inmiddels meerderjarig was, en er volgens de staatssecretaris geen sprake was van een situatie zoals bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. Eiser stelde dat de staatssecretaris ten onrechte niet had beoordeeld of hij rechtmatig verblijf had voorafgaand aan de meerderjarigheid van zijn zoon en dat de afhankelijkheidsrelatie niet was onderzocht. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris de aanvraag op goede gronden had afgewezen, aangezien de zoon al meerderjarig was ten tijde van het primaire besluit. De rechtbank concludeerde dat er geen procesbelang was voor eiser, omdat hij inmiddels een verblijfsvergunning regulier had verkregen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees een proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3269

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: C.W. Griffioen).

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsdocument zoals bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Bij besluit van 10 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden per Skypeverbinding op 16 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Partijen hebben toestemming verleend voor het achterwege laten van een nadere zitting.
Het onderzoek is vervolgens gesloten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1969 en heeft de Zuid-Afrikaanse nationaliteit. Hij heeft op 19 juni 2019 een aanvraag ingediend tot afgifte van een document zoals bedoeld in artikel 9 van de Vw, waaruit een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU [1] en het arrest Chavez-Vilchez [2] blijkt. Eiser beoogt verblijf bij zijn Nederlandse zoon, geboren op 12 juli 2000.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eisers zoon meerderjarig is en daarom geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. Eiser heeft middels de overgelegde stukken ook niet aangetoond dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in het arrest K.A. [3] .
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet heeft beoordeeld of hij voorafgaand aan het meerderjarig worden van zijn zoon rechtmatig verblijf genoot op grond van artikel 20 van het VWEU. Eiser verwijst daartoe naar een uitspraak van de Afdeling [4] . Verweerder had moeten aangeven vanaf welke datum eiser rechtmatig verblijf genoot. Verder had verweerder de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn zoon moeten onderzoeken. Ten onrechte heeft verweerder afgezien van het horen in bezwaar.
4. Verweerder stelt zich primair op het standpunt eiser geen procesbelang heeft, omdat hem inmiddels een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM [5] is verleend. Subsidiair stelt verweerder dat hij niet gehouden was om voorafgaand aan het meerderjarig worden van de zoon te beoordelen of eiser rechtmatig verblijf had, noch om de afhankelijkheidsrelatie te onderzoeken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser belang heeft bij deze procedure. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser wel procesbelang heeft. Het belang van eiser is gelegen in het verzoek om een proceskostenvergoeding in bezwaar.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag van eiser op goede gronden afgewezen. De zoon van eiser was ten tijde van het primaire besluit al meerderjarig. Reeds daarom was geen sprake van een situatie als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. Omdat de voorwaarden die voortvloeien uit het arrest Chavez-Vilchez cumulatief zijn, was verweerder niet gehouden om de afhankelijkheidsrelatie te beoordelen, dan wel, nader te onderzoeken.
6.1.
Het betoog dat verweerder ten onrechte niet heeft beoordeeld of eiser voorafgaand aan het meerderjarig worden van zijn zoon rechtmatig verblijf had, slaagt niet. Een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw is declaratoir van aard. Dat document schept dus geen verblijfsrecht, maar bevestigt slechts een (al bestaand) verblijfsrecht. Verweerder is niet bevoegd om een declaratoir verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU vast te stellen als dat niet daadwerkelijk bestaat. [6] Verweerder is ook niet bevoegd om de ingangsdatum van een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU vast te stellen. [7]
6.2.
Uit de Afdelingsuitspraak waar eiser naar verwijst, volgt evenmin dat verweerder had moeten beoordelen of eiser tot aan de meerderjarigheid van zijn zoon rechtmatig verblijf had. In die zaak was referent tijdens het primaire besluit nog minderjarig, maar is aanvraag niet inhoudelijk behandeld vanwege het niet betalen van de leges. In bezwaar is de aanvraag wel inhoudelijk behandeld en afgewezen omdat referent inmiddels meerderjarig was. De Afdeling heeft daarover geoordeeld dat verweerder ten onrechte had nagelaten te beoordelen of er ten tijde van het primaire besluit rechtmatig verblijf bestond. Een soortgelijke situatie doet zich echter in deze zaak niet voor. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit immers inhoudelijk getoetst. Toen was eisers zoon al meerderjarig.
7. Ten aanzien van de gestelde schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank dat van het horen in bezwaar slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Awb mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het bestreden besluit en de gronden in het bezwaarschrift is in dit geval aan deze maatstaf voldaan, zodat verweerder van het horen heeft mogen afzien.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling in bezwaar of beroep bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2021.
De rechter is verhinderd te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2.Arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
3.Arrest K.A. van het HvJEU van 8 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:308.
4.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:645.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1235.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP5947.