In deze zaak hebben eisers, bestaande uit een gezin van Eritrese nationaliteit, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen omdat eisers de familierechtelijke relatie met de referent niet konden aantonen. De referent, die sinds 30 november 2017 een verblijfsvergunning asiel heeft, had een mvv aangevraagd voor zijn ouders en een mvv voor zijn broer en zussen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers onvoldoende documenten hebben ingediend om hun relatie met de referent te onderbouwen. Verweerder bood eisers de mogelijkheid om DNA-onderzoek te laten uitvoeren op de Nederlandse ambassade in Ethiopië, maar eisers waren niet beschikbaar voor dit onderzoek.
Eisers voerden aan dat zij in een overmachtssituatie verkeerden door de coronamaatregelen en het conflict in Tigray, waardoor zij niet in staat waren om uit Eritrea te reizen. De rechtbank oordeelde dat verweerder de aanvraag niet onzorgvuldig had afgewezen, aangezien de eisers niet beschikbaar waren voor het DNA-onderzoek. De rechtbank erkende de moeilijkheden die eisers ondervonden, maar concludeerde dat verweerder de relevante omstandigheden had betrokken bij de beoordeling van de aanvraag.
De rechtbank oordeelde dat de eisers niet konden worden vrijgesteld van het griffierecht en dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met de samenwerkingsverplichting. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.496,-. De uitspraak werd gedaan door mr. L.M. Reijnierse en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.