ECLI:NL:RBDHA:2021:1609

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
NL20.22013
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming en schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld over een verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatige vrijheidsontneming. Eiser, een vreemdeling, was op 20 december 2020 in bewaring gesteld en kreeg op 31 december 2020 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. De rechtbank stelde vast dat de maatregel formeel was opgeheven op 31 december 2020, maar dat eiser feitelijk pas op 4 januari 2021 in vrijheid was gesteld. De rechtbank oordeelde dat de vrijheid van eiser zonder geldige titel was ontnomen gedurende deze periode, wat recht gaf op schadevergoeding.

Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, was bereid om schadevergoeding te vergoeden voor de periode van 31 december 2020 tot 4 januari 2021, maar stelde een standaardbedrag van € 80,- per dag voor. Eiser betwistte dit bedrag en stelde dat de omstandigheden van zijn zaak een hogere schadevergoeding rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat het normbedrag van € 80,- per dag niet passend was en dat er geen juridische basis was voor de voortduring van de vrijheidsontneming. De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe van € 600,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende vijf dagen, waarbij zowel de eerste als de laatste dag werd meegerekend.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.335,- werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. S. Ok, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.22013

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.J. Pattiata).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2020 (het bestreden besluit) is aan eiser op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw [1] een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de vrijheidsontnemende maatregel formeel opgeheven op 31 december 2020.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Op dat moment was eiser nog niet feitelijk in vrijheid gesteld. Verweerder is na de zitting in de gelegenheid gesteld daar nadere informatie over te verschaffen. Die informatie is verstrekt op 4 januari 2021. Op die dag heeft verweerder eiser feitelijk in vrijheid gesteld. Op 5 januari 2021 heeft verweerder een voorstel om schadevergoeding gedaan aan eiser. Eiser heeft een reactie ingediend op 5 januari 2021. Op 5 januari 2021 is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Omdat de maatregel formeel is opgeheven op 31 december 2020 door verweerder en eiser feitelijk in vrijheid is gesteld op 4 januari 2021, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend (op grond van artikel 106 van de Vw).

Ten aanzien van de vrijheidsontnemende maatregel

2. Eiser voert aan dat hij tijdens zijn eerste gehoor zijn identiteit, nationaliteit en herkomst voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Op grond van paragraaf C1/2.5 van de Vc [2] diende de maatregel eerder te worden opgeheven.
Eiser voert daartoe aan dat uit artikel 3.109 van het Vb [3] volgt dat de behandeling van de asielaanvraag in een grensprocedure plaatsvindt, zolang redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hierop kan worden besloten met toepassing van artikel 30, 30a of 30b van de Vw. Aangezien eiser de Syrische nationaliteit heeft, ligt het in de rede dat zijn aanvraag zal worden ingewilligd, waardoor niet aan de voorwaarde wordt voldaan om de maatregel te handhaven.
2.1
Zoals verweerder stelt volgt uit vaste jurisprudentie [4] dat verweerder een redelijke termijn moet worden gegund om onderzoek te verrichten naar onder meer de omstandigheden genoemd in artikel 31, achtste lid, van de Procedurerichtlijn [5] . Voor dat onderzoek zal een vreemdeling in ieder geval moeten worden gehoord over zijn asielverzoek (het nader gehoor). Daarnaast volgt uit paragraaf C1/2.5 van de Vc dat verweerder tijdens de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd voortdurend afweegt of één van de situaties als genoemd in artikel 31, achtste lid, van de Procedurerichtlijn zich voordoet, en daarmee of dat verzoek zich (nog steeds) leent voor afdoening binnen die procedure.
Het uitgangspunt is dus dat verweerder uiterlijk na het nader gehoor, op basis van volledige informatie aan de vreemdeling meldt dat zijn aanvraag niet verder in de grensprocedure wordt behandeld. Hiervan kan worden afgeweken indien in een eerder of later stadium de relevante informatie voorhanden is. Verweerder wijst er daartoe terecht op dat het enkel hebben van de Syrische nationaliteit niet per definitie betekent dat de asielaanvraag wordt ingewilligd. Zo is het mogelijk dat sprake is van contra-indicaties of een veilig derde land.
2.2
In dit geval is eiser op 20 december 2020 in bewaring gesteld, heeft op 27 december 2020 het eerste gehoor plaatsgevonden, waarbij hij op 28 december 2020 in de gelegenheid is gesteld correcties en aanvullingen in te dienen. Op 29 december 2020 heeft het nader gehoor plaatsgevonden, waarbij eiser op 30 december 2020 in de gelegenheid is gesteld om correcties en aanvullingen in te dienen. Op 31 december 2020 is beslist op de aanvraag van eiser en is zijn vrijheidsontnemende maatregel formeel opgeheven. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarmee binnen een redelijke termijn de zaak heeft afgedaan binnen de grensprocedure en ook in overeenstemming met paragraaf C1/2.5 van de Vc heeft gehandeld.
2.3
De beroepsgrond slaagt niet.
Ten aanzien van de periode na de formele opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel
3. De rechtbank stelt vast dat eiser niet op dag van opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel (31 december 2020) in vrijheid is gesteld. Dit was volgens verweerder vanwege een verplichte corona quarantaine die op 26 december 2020 is ingesteld op het Justitieel Complex Schiphol.
Niet in geschil is dat eisers vrijheid vanaf de formele opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel tot de feitelijke invrijheidstelling op 4 januari 2021 zonder geldige titel is ontnomen en dat eiser op grond hiervan recht heeft op schadevergoeding.
3.1
Verweerder is bereid om de schade te vergoeden voor de periode vanaf 31 december 2020 tot 4 januari 2021, zijnde 4 x € 80,- voor het verblijf in een huis van bewaring.
Verweerder stelt daartoe dat er geen andere opties waren dan hem zijn vrijheid te ontnemen gedurende die periode. Op 31 december 2020 is een coronatest afgenomen bij eiser, om zo te kunnen vaststellen of het veilig is om hem het detentiecentrum te laten verlaten. Pas op 3 januari 2021 is de uitslag daarvan bekend geworden. Op die dag is tevergeefs geprobeerd om eiser over te plaatsen naar een COA-locatie. Op 4 januari 2021 is eiser om 17.30 uur opgehaald en naar het AZC [locatie] gebracht.
3.2
Eiser meent dat het door verweerder aangeboden standaardbedrag van € 80,- per dag, geen recht doet aan deze uitzonderlijke situatie en kan zich hiermee niet verenigen. Eiser meent dat over de periode tot 3 januari 2021 een bedrag van € 250,- per dag recht doet aan zijn situatie. Hiermee komt eiser enigszins tegemoet aan het feit dat de uitslag van zijn coronatest afgewacht diende te worden. Over de periode vanaf 3 januari 2021 meent eiser dat een bedrag van € 500,- per dag reëel is.
3.3
De rechtbank is het met eiser eens dat het normbedrag van € 80,- per dag, niet passend is in dit bijzondere geval.
Er was namelijk geen enkele juridische basis voor de feitelijke voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel en verweerder was daarvan (naar de rechtbank begrijpt) ook al op 31 december 2020 op de hoogte. Tegen de wil van eiser heeft verweerder hem 4 dagen langer vastgehouden dan was toegestaan.
Door verweerder is verder niet voldoende duidelijk gemaakt dat er, ter bescherming van de volksgezondheid, geen andere mogelijkheden waren dan de vrijheid van eiser (onrechtmatig) te ontnemen. Daarbij is van belang dat verweerder ter zitting niet heeft gesteld dat de gevangenismedewerkers ook in quarantaine moesten binnen het Justitieel Complex Schiphol. Daarom begrijpt de rechtbank niet waarom eiser niet in vrijheid is gesteld met een quarantaineplicht voor hem buiten het Justitieel Complex Schiphol. Eiser wijst er daarbij ook terecht op dat op 3 januari 2021 al een negatieve uitslag van zijn coronatest was ontvangen, maar dat verweerder hem pas aan het einde van de volgende dag in vrijheid heeft gesteld. Voor zover verweerder stelt dat er voor hem geschikt verblijf geregeld moest worden op een COA locatie, is niet duidelijk gemaakt door verweerder dat eiser niet op een andere plaats (bijvoorbeeld bij familie) in quarantaine kon. Niet gebleken is dat verweerder hierover in gesprek is gegaan met eiser. Ook is niet duidelijk gemaakt waarom niet eerder geschikt verblijf op een COA locatie.
Gelet op de voorgaande bijzondere omstandigheden van het geval, acht de rechtbank een schadevergoeding ter hoogte van 150 % van het geldende normbedrag (wat neerkomt op €120,-) passend voor de onrechtmatige (voortduring van de) vrijheidsontneming vanaf 31 december 2020 tot en met 4 januari 2021. De bedragen die eiser noemt zijn te hoog. De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtsrechtspraak van de Raad van State van 30 september 2011 [6] .
Conclusie
4. Het beroep is gelet op wat is overwogen onder 3.3. gegrond. De vrijheidsontnemende maatregel (althans de feitelijke voortduring daarvan) is vanaf 31 december 2020 tot en met 4 januari 2021 onrechtmatig. De rechtbank zal aan eiser daarom een schadevergoeding toekennen ten laste van de Staat voor 5 dagen onrechtmatige (voortduring van de) vrijheidsontnemende maatregel tot een bedrag van € 600,- (5 dagen x € 120,- per dag). Anders dan verweerder telt de rechtbank zowel de eerste dag (31 december 2020), als de laatste dag (4 januari 2021) mee.
5. Daarnaast zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.335,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het geven van een nadere schriftelijke reactie, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 600,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.335,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ok, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juni 2016, vindplaats: ECLI:NL:RVS:2016:1452.
5.Richtlijn 2013/32/EU.