In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld over een verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatige vrijheidsontneming. Eiser, een vreemdeling, was op 20 december 2020 in bewaring gesteld en kreeg op 31 december 2020 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. De rechtbank stelde vast dat de maatregel formeel was opgeheven op 31 december 2020, maar dat eiser feitelijk pas op 4 januari 2021 in vrijheid was gesteld. De rechtbank oordeelde dat de vrijheid van eiser zonder geldige titel was ontnomen gedurende deze periode, wat recht gaf op schadevergoeding.
Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, was bereid om schadevergoeding te vergoeden voor de periode van 31 december 2020 tot 4 januari 2021, maar stelde een standaardbedrag van € 80,- per dag voor. Eiser betwistte dit bedrag en stelde dat de omstandigheden van zijn zaak een hogere schadevergoeding rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat het normbedrag van € 80,- per dag niet passend was en dat er geen juridische basis was voor de voortduring van de vrijheidsontneming. De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe van € 600,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende vijf dagen, waarbij zowel de eerste als de laatste dag werd meegerekend.
Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.335,- werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. S. Ok, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.