ECLI:NL:RBDHA:2021:16106
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing mvv-aanvraag op basis van jongvolwassenenbeleid en artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor de ouders en zus van een referent. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat volgens verweerder geen familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestond tussen de eisers en de referent. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers, die de Syrische nationaliteit hebben en in Turkije verblijven, niet voldeden aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelde dat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing was op de referent, die in zijn eigen onderhoud voorzag en geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met zijn ouders had.
Eisers voerden aan dat verweerder ten onrechte niet had getoetst aan het jongvolwassenenbeleid en dat de intentie van de referent om zijn gezin te onderhouden relevant was. De rechtbank oordeelde echter dat de verweerder voldoende gemotiveerd had dat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing was, omdat de referent al geruime tijd zelfstandig functioneerde. De rechtbank concludeerde dat er geen 'more than the normal emotional ties' bestonden tussen de eisers en de referent, en dat de financiële afhankelijkheid niet voldoende was om een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid aan te nemen.
De rechtbank verwierp ook het beroep van eisers op schending van de hoorplicht, omdat er geen twijfel bestond dat de bezwaren niet tot een andersluidend besluit konden leiden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.