ECLI:NL:RBDHA:2021:16112

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
NL21.7053
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse homoseksueel op grond van ongeloofwaardigheid van het relaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, omdat het relaas van de eiser niet geloofwaardig werd geacht. Eiser, die homoseksueel is, heeft aangevoerd dat hij uit Nigeria is gevlucht vanwege bedreigingen van huisgenoten die een video van hem en zijn vriend hadden gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van eiser inconsistent en summier waren, en dat hij geen overtuigend bewijs heeft geleverd voor zijn identiteit en de bedreigingen die hij heeft ervaren. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht twijfels had over de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser, vooral gezien eerdere asielaanvragen in andere landen die waren afgewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen onzorgvuldigheden waren in de procedure van de Staatssecretaris en dat het besluit om de aanvraag af te wijzen en een terugkeerbesluit te nemen, rechtsgeldig was. Eiser heeft geen overtuigende argumenten gepresenteerd die de afwijzing van zijn aanvraag konden weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de aanvraag af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.7053

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

ProcesverloopBij besluit van 3 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen R. Daudu. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995.
2. Eiser heeft het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Hij is
homoseksueel en heeft een relatie gehad met een man. Er is een video gemaakt door zijn huisgenoten toen hij seks had met deze man. Deze video dreigden ze openbaar te maken. Eiser was bang daarmee problemen te krijgen en is daarom uit het land gevlucht.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit
  • Nationaliteit en herkomst
  • LHBTI-gerichtheid
  • Betrapping en gemaakte video door huisgenoten.
Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen, omdat de elementen ‘Identiteit’, ‘LHBTI-gerichtheid’ en ‘Betrapping en gemaakte video door huisgenoten’ ongeloofwaardig worden geacht. Voor wat betreft het element ‘Nationaliteit en herkomst’ wordt aan eiser het voordeel van de twijfel gegund dat hij, zoals hij zegt, uit Nigeria afkomstig is.
4. Verweerder heeft het volgende aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
Eiser heeft eerder asielaanvragen in Duitsland en Italië ingediend, die zijn afgewezen. Eiser heeft valse verklaringen afgelegd om in een gunstiger positie te komen. Dit maakt dat er op voorhand al wordt getwijfeld aan zijn geloofwaardigheid. De verklaringen over zijn identiteit worden niet geloofwaardig geacht, omdat hij geen documenten heeft overgelegd en in Duitsland staat geregistreerd met een andere geboortedatum. Voor wat betreft zijn LHBTI-gerichtheid worden de afgelegde verklaringen ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft summier en inconsistent verklaard over zijn gevoelens en gedachten en heeft geen enkel inzicht gegeven in zijn eigen ervaringen en persoonlijke beleving. De verklaringen over de betrapping en de gemaakte video worden evenmin geloofwaardig geacht. Dat hij de namen van de huisgenoten die de video gemaakt zouden hebben niet weet, doet ernstig afbreuk aan de geloofwaardigheid.
Zorgvuldigheid nader gehoor
5. Eiser heeft aangevoerd dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen,
omdat verweerder niet genoeg heeft doorgevraagd tijdens het gehoor. Hij verwijst naar jurisprudentie [1] waaruit blijkt hoe volgens de werkinstructie van verweerder moet worden doorgevraagd als een vreemdeling summiere antwoorden geeft. Het gehoor was onzorgvuldig en het besluit getuigt van vooringenomenheid en onvoldoende motivering. Uit het gehoor blijkt bovendien dat er delen ontbreken op een essentieel onderdeel van het relaas. Eiser moet daarom aanvullend gehoord worden.
6. De rechtbank stelt vast dat er in het verslag van het nader gehoor inderdaad zinsdelen
ontbreken, maar ziet dat de gemachtigde van eiser deze in de correcties en aanvullingen heeft aangevuld. Het oogt weliswaar onzorgvuldig dat het verslag incompleet is, maar de rechtbank heeft geen aanleiding om ervan uit te gaan dat verweerder deze correcties en aanvullingen (en dus het totale relaas) niet meegenomen heeft bij de besluitvorming. Verweerder heeft er ter zitting bovendien terecht op gewezen dat uit het verslag blijkt dat er tijdens het gehoor wel is doorgevraagd en dat bepaalde vragen meerdere keren zijn gesteld, maar dat het uiteindelijk de eigen verantwoordelijkheid van eiser is om zijn relaas op een overtuigende manier naar voren te brengen en aannemelijk te maken. Als er, ondanks het doorvragen, nog steeds summier antwoord wordt gegeven bestaat er geen verplichting voor verweerder om maar door te blíjven vragen
.Er kan niet worden vastgesteld dat eiser niet conform de geldende werkinstructie 2018/9 is gehoord en dat onvoldoende rekening is gehouden met het referentiekader van eiser. Uit het gehoor blijkt bovendien dat verweerder voldoende heeft uitgelegd wat er van eiser werd verwacht. Er zijn daarom onvoldoende aanknopingspunten om ervan uit te gaan dat het horen niet voldoende zorgvuldig zou zijn gegaan en dat eiser nogmaals gehoord zou moeten worden.
Identiteit
7. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder de verschillende verklaringen
over zijn geboortedatum, ten onrechte doortrekt naar de algehele geloofwaardigheids-beoordeling. Voor de onjuiste geboortedatum is een logische verklaring gegeven en verweerder heeft nagelaten de overgelegde sigiorno bij de beoordeling te betrekken. Eiser heeft in Duitsland een ander geboortejaar opgegeven onder druk van de mensenhandelaar. Het komt nogal willekeurig over dat zonder twijfel wordt uitgegaan van de nationaliteit die staat geregistreerd in Italië, maar dat dit niet voor de geboortedatum geldt.
8. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat eiser verschillende geboortedata heeft
opgegeven, waarvan verweerder niet weet welke de juiste is. Verweerder heeft eiser het voordeel gegeven wat betreft zijn Nigeriaanse nationaliteit, maar heeft deze ruimte niet voor wat betreft zijn geboortedatum. Verweerder heeft hierbij ook van belang geacht dat eiser geen identiteitsdocumenten heeft overgelegd. De rechtbank kan deze redenering van verweerder volgen en acht deze niet onjuist. Ook heeft verweerder het opgeven van verschillende geboortedata een rol kunnen laten spelen in de algehele geloofwaardigheidsbeoordeling. Omdat eiser hierover verschillend heeft verklaard, wat de reden daar ook van is, is het niet onlogisch dat verweerder ook kritischer kijkt naar de afgelegde verklaringen in het kader van zijn asielrelaas.
LHBTI-gerichtheid
9. Eiser heeft aangevoerd dat zijn relaas over zijn LHBTI-gerichtheid ten onrechte
niet geloofwaardig is geacht. Verweerder stapt in het gehoor heel snel over drie jaar tijd heen, daar had veel uitgebreider over gevraagd kunnen en moeten worden.
10. Verweerder heeft tijdens de zitting aangegeven dat een van de belangrijkste tekorten in
het relaas is dat eiser summier is in wat hij heeft ervaren, alsmede het feit dat hij niet overtuigend heeft verklaard over de ontdekking van zijn geaardheid en dat hij inconsistent en laconiek heeft verklaard over hoe hij in dit bewustwordingsproces stond.
11. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat eiser tegenstrijdig en summier
verklaard heeft over hoe hij de ontdekking van zijn homoseksualiteit heeft ervaren. Eiser heeft bijvoorbeeld tegenstrijdig verklaard over wanneer hij hoorde van de pastoor dat homoseksuelen naar de hel zouden moeten. Daarnaast verklaart hij enerzijds dat hij bang was om naar de hel te gaan en in de gevangenis te komen, maar anderzijds dat het prima is als hij naar de hel moet. Hij schetst hiermee een tegenstrijdig beeld. De uitleg die eiser hierover naderhand heeft gegeven, heeft verweerder onvoldoende overtuigend kunnen vinden. Verweerder heeft verder mogen vinden dat eiser met zijn summiere verklaringen onvoldoende inzicht heeft gegeven in het proces van bewustwording en zelfacceptatie. Eiser verklaart enerzijds nooit met iemand over zijn homoseksualiteit te hebben gepraat, maar is hier vervolgens wel vrij snel open over geweest naar zijn vriend [A] . Dit heeft verweerder opmerkelijk mogen vinden, omdat eiser stelt gevaar te lopen met het uiten van zijn geaardheid en hij toen nog niet zeker wist of [A] ook homoseksueel was. Eiser heeft niet goed kunnen uitleggen waarom hij, waar hij eerst zo voorzichtig was, zich toen wel durfde uit te spreken en hij zijn homoseksualiteit kennelijk toen wel accepteerde en geen angst had in het uiten hiervan. Ook op dit punt heeft verweerder de verklaring die eiser hiervoor naderhand heeft gegeven, dat hij hoopte dat [A] ook homoseksueel was, onvoldoende overtuigend mogen vinden. Verder heeft eiser oppervlakkig en algemeen verklaard over zijn relatie met [A] . De rechtbank is van oordeel dat uit het verslag van het nader gehoor blijkt dat verweerder ook op dit punt voldoende heeft doorgevraagd.
Video
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de verklaring van eiser over de
betrapping door zijn huisgenoten, de bedreiging en de gemaakte video ongeloofwaardig heeft mogen vinden. Daarbij wordt onder meer van belang geacht dat eiser de namen van de huisgenoten niet wist te noemen en dat het niet geloofwaardig voorkomt dat de politie niet bereikbaar bleek op dat moment. Het had op de weg van eiser gelegen om hierover meer uitleg en toelichting te geven. Eiser heeft bovendien niet goed kunnen uitleggen waarom hij nog steeds vreest voor openbaarmaking van die video, terwijl het voorval inmiddels al vijf jaar geleden zou zijn en er nog niets met de video is gedaan. Bovendien heeft eiser tegenstrijdig verklaard over het moment waarop hij naar Iguelo is gevlucht en hoe lang hij daar heeft verbleven. Wat eiser hierover in de zienswijze en de beroepsgronden naar voren heeft gebracht heeft niet tot een ander standpunt van verweerder hoeven leiden.
13. Verweerder heeft zich gelet op het bovenstaande op het standpunt kunnen stellen dat
het relaas van eiser niet geloofwaardig is en dat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Terugkeerbesluit
14. Eiser heeft in beroep nog aangevoerd dat er geen rechtsgeldig terugkeerbesluit is
genomen; het besluit voldoet niet aan de unierechtelijke eisen, omdat er geen land in staat vermeld waarnaar eiser zal worden uitgezet, indien hij zijn terugkeerverplichting niet nakomt. Te meer nu verweerder ook uitgaat van de Eritrese nationaliteit is dat niet duidelijk. Eiser verwijst hierbij naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 14 mei 2020 [2] , het zogenaamde arrest FMS, en het arrest van het Hof van 24 februari 2021 [3] .
15. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de Terugkeerrichtlijn niet
volgt dat een land moet worden genoemd in het terugkeerbesluit. Dit staat niet in artikel 3.3 van de richtlijn, maar ook in het Terugkeerhandboek staat het niet vermeld. De door eiser genoemde uitspraken betreffen volgens verweerder een andere situatie, waarin geen sprake is van verwijdering naar het land van herkomst.
16. De rechtbank stelt vast dat verweerder heeft bepaald dat het bestreden besluit ook
heeft te gelden als een terugkeerbesluit en dat eiser Nederland binnen vier weken moet verlaten. Zoals uit het arrest van het Hof van 14 mei 2020 en ook de recente uitspraak van de ABRvS van 2 juni 2021 [4] volgt, dient in het besluit te worden vermeld naar welk land van de in artikel 3, aanhef en derde lid, van de Terugkeerrichtlijn bedoelde derde landen de onderdaan moet worden verwijderd. Het moet helder zijn voor eiser naar welk land hij moet terugkeren. Hoewel in het bestreden besluit niet uitdrukkelijk is vermeld dat eiser moet terugkeren naar Nigeria, is de rechtbank van oordeel dat hierover geen onduidelijkheid kan bestaan. Het besluit voldoet daarom toch aan de vereisten van een terugkeerbesluit zoals bedoeld in het arrest FMS. Zo blijkt uit de motivering ondubbelzinnig dat verweerder uitgaat van de Nigeriaanse nationaliteit. Verweerder heeft immers overwogen dat eiser het voordeel van de twijfel wordt gegeven ten aanzien van de verklaringen over zijn nationaliteit en dat geloofwaardig wordt geacht dat hij uit Nigeria komt. Tijdens het gehoor is daarnaast gesproken over Nigeria en hoe homoseksualiteit in dat land gezien wordt en welk gevaar eiser in dat land loopt als hij zou moeten terugkeren; het is daarbij niet over Eritrea gegaan. Er heeft in de terugkeerprocedure naar het oordeel van de rechtbank dus op geen enkel moment onduidelijkheid bestaan over het land waarheen eiser zou moeten terugkeren [5] . De situatie waarover het arrest FMS gaat is met deze dan ook niet te vergelijken.
17. Gelet op het voorgaande is de aanvraag van eiser terecht afgewezen als ongegrond en is
het terugkeerbesluit rechtsgeldig. Het beroep is ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid vanmr. R.G. Kamphof, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal worden openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State van 6 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:341)
2.ECLI:EU:C:2020:367
3.ECLI:EU:C:2021:127
5.Zie ook ECLI:NL:RVS:2021:1155, r.o. 10.1