ECLI:NL:RBDHA:2021:1615

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
NL21.479
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet-ontvankelijkheid van de aanvraag van een statushouder uit Malta

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, een statushouder uit Malta. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser internationale bescherming had gekregen van de Maltese autoriteiten. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de Maltese autoriteiten hun verdragsverplichtingen niet nakomen en dat hij in Malta te maken heeft met zeer slechte leefomstandigheden.

Tijdens de zitting op 28 januari 2021 in Breda, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord. Eiser stelt dat de Maltese autoriteiten niet in staat zijn om hem te helpen en dat gezinshereniging in Malta niet mogelijk is voor statushouders zoals hij. De rechtbank heeft echter overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Malta zijn verplichtingen niet nakomt en dat hij geen effectieve rechtsmiddelen heeft om zijn situatie aan te vechten.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris niet onzorgvuldig heeft gehandeld bij de afwijzing van de asielaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in Malta een verblijfsvergunning heeft en dat hij daar huisvesting en werk heeft gehad. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheden in Malta niet leiden tot een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie, en dat eiser zelf verantwoordelijk is voor het aankaarten van eventuele problemen bij de Maltese autoriteiten. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.479

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Jansen).

ProcesverloopBij besluit van 12 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.480, plaatsgevonden op 28 januari 2021 in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Murad. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 5 november 2020 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. [1] Verweerder heeft daartoe overwogen dat de Maltese autoriteiten op 9 november 2013 aan eiser internationale bescherming hebben verleend. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Malta zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Niet is gebleken dat eiser zich bij de Maltese autoriteiten heeft beklaagd over de door hem gestelde omstandigheden en dat de autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen. Gezinshereniging is ook in Malta mogelijk, omdat de Gezinsherenigingsrichtlijn ook daar geldt. Dat er mogelijk andere voorwaarden gelden voor gezinshereniging, betekent volgens verweerder niet dat Malta de verdragsverplichtingen niet nakomt.
3. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en noemt hiervoor drie redenen. Ten eerste is de gemachtigde van eiser door verweerder niet op de hoogte gesteld van de zogenoemde spoorwijziging van de Dublinprocedure naar de procedure Bescherming EU. Ten tweede heeft verweerder de ingediende correcties en aanvullingen op het rapport van gehoor niet betrokken bij het voornemen. Ten derde heeft verweerder in de aanbiedingsbrief bij het voornemen aangekondigd dat de beschikking op 11 januari 2021 zou worden uitgereikt, terwijl volgens de planning de beschikking op 12 januari 2021 zou moeten worden uitgereikt. Dit ondermijnt het recht van eiser op wederhoor. Eiser voert verder aan dat de leefomstandigheden in Malta slecht zijn en dat voor asielzoekers geen effectief rechtsmiddel bestaat om zich daarover te beklagen bij de Maltese autoriteiten. Het is nog maar de vraag of een statushouder in Malta zijn rechten kan effectueren. Eiser verwijst naar het rapport van AIDA [2] van 23 april 2020 over Malta (
update 2019), waaruit onder andere volgt dat het voor statushouders bijna onmogelijk is om een verblijfsrecht voor een langere periode te verkrijgen of te naturaliseren en dat gezinshereniging niet mogelijk is voor statushouders die, zoals eiser, subsidiaire bescherming genieten. Eiser zal daarom terechtkomen in een situatie van verregaande materiële deprivatie. Verweerder dient vragen voor te leggen aan de Maltese autoriteiten over de positie van statushouders. Eiser verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s Hertogenbosch, van 19 oktober 2020. [3]
De rechtbank oordeelt als volgt.
Zorgvuldigheid besluit
4. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder op 23 december 2020 de Raad voor Rechtsbijstand op de hoogte heeft gesteld van de spoorwijziging. Ter zitting is toegelicht dat eiser op dat moment nog geen gemachtigde had. Dat de Raad voor Rechtsbijstand de later aan eiser gekoppelde gemachtigde niet op de hoogte heeft gebracht van de wijziging van de procedure, is niet aan verweerder te wijten.
5. Dat de correcties en aanvullingen op het rapport van gehoor niet zijn betrokken bij het voornemen leidt niet tot de conclusie dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Deze zijn immers wel betrokken bij de totstandkoming van het bestreden besluit.
6. De omstandigheid dat verweerder per abuis de verkeerde datum van de bekendmaking van het bestreden besluit aan de gemachtigde van eiser heeft medegedeeld, leidt evenmin tot de conclusie dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen is. Verweerder heeft bestreden besluit op 12 januari 2021 uitgereikt en daarbij ook excuses aangeboden voor het ontstane ongemak. De zienswijze op het voornemen is betrokken bij het bestreden besluit. Niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad.
Zeer verregaande materiële deprivatie
7. Niet in geschil is dat de Maltese autoriteiten eiser subsidiaire bescherming hebben verleend.
8. De Afdeling [4] heeft in vier uitspraken van 30 mei 2018 [5] benadrukt dat uit de rechtspraak van het EHRM [6] volgt dat de situatie van asielzoekers, een kwetsbare groep die speciale bescherming behoeft, niet te vergelijken is met die van statushouders, die dezelfde rechten hebben als staatsburgers op het gebied van werk, gezondheidszorg, sociale huisvesting, onderwijs en sociale voorzieningen. Artikel 3 van het EVRM [7] verplicht in zijn algemeenheid niet de lidstaten te waarborgen dat een ieder binnen de jurisdictie van een lidstaat onderdak heeft of financiële ondersteuning ontvangt waarmee een bepaalde levensstandaard kan worden gewaarborgd. Echter, indien een persoon, die volledig afhankelijk is van steun van de staat, te maken heeft met ‘
official indifference in a situation of serious deprivation or want incompatible with human dignity’, is alsnog sprake van een schending van artikel 3 van het EVRM.
9. De stelling dat in Malta geen effectief rechtsmiddel bestaat voor asielzoekers om zich te beklagen over de leefomstandigheden aldaar heeft geen betrekking op eiser. Eiser is immers geen asielzoeker, maar een statushouder. Dat statushouders, zoals eiser, te maken krijgen met extreme armoede of ontberingen van eerste levensbehoeften en rechteloosheid waartegenover de Maltese autoriteiten onverschillig zouden staan, is niet gebleken.
10. In het arrest van 19 maart 2019 in de zaak Ibrahim e.a. tegen Duitsland [8] heeft het Hof [9] onder verwijzing naar het arrest Jawo [10] geoordeeld dat, ondanks het interstatelijk vertrouwensbeginsel, niet kan worden uitgesloten dat statushouders in een bepaalde lidstaat van de Europese Unie het risico lopen om te worden behandeld in strijd met artikel 4 van het Handvest. [11] Het Hof benadrukt dat deze tekortkomingen alleen onder artikel 4 van het Handvest – dat gelijkstaat aan artikel 3 van het EVRM – vallen, als ze een ‘bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid’ bereiken. Of dat zo is, hangt af van alle omstandigheden van het geval. De drempel wordt bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaat ertoe leidt dat iemand die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een "toestand van zeer verregaande materiële deprivatie", waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen, en waardoor zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid zou worden geschaad of zijn leefomstandigheden mensonwaardig zouden worden.
11. Uit het aangehaalde rapport van AIDA blijkt niet dat eiser in Malta een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Hoewel uit het rapport van AIDA volgt dat statushouders problemen kunnen ervaren bij het verkrijgen van huisvesting, blijkt uit de verklaringen van eiser dat hij in Malta huisvesting had. Ook heeft hij verklaard dat hij werk had, zij het geen vast werk. Uit de verklaringen van eiser blijkt verder niet dat hij problemen heeft ervaren met het verkrijgen van een langdurig verblijfsrecht. Gebleken is dat eiser door de Maltese autoriteiten in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning voor de duur van in totaal acht jaar. Van een statushouder mag worden verwacht dat hij de rechten die voortvloeien uit zijn status effectueert. In aanmerking wordt genomen dat eiser heeft verklaard dat ook een van zijn broers zich in Malta heeft gevestigd en daar verblijft met zijn Maltese echtgenote en hun twee kinderen. [12] Indien hij problemen ondervindt op het gebied van werk, gezondheidszorg, huisvesting, onderwijs, sociale voorzieningen of met betrekking tot andere gebieden, dient hij zich daarover te beklagen bij de (hogere) autoriteiten van Malta dan wel geëigende instanties, en indien nodig, bij het EHRM. Niet gebleken is dat de Maltese (hogere) autoriteiten eiser niet (hebben) willen of kunnen helpen.
12. Dit geldt eveneens als eiser van mening is dat de Maltese autoriteiten zich niet houden aan de Kwalificatierichtlijn in het kader van gezinshereniging. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het erg vervelend voor eiser is dat het voor hem mogelijk niet eenvoudig zal zijn om zich in Malta te herenigen met zijn gezin, leidt dit niet tot de conclusie dat sprake is van een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Het ligt op de weg van eiser om eventuele onmogelijkheden rondom gezinshereniging aan de orde te stellen bij de Maltese autoriteiten.
13. Verweerder heeft zich, gelet op het bovenstaande, niet nader te hoeven vergewissen van de positie van statushouders in Malta. Het beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s Hertogenbosch, slaagt daarom niet.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid vanmr. W. van Loon, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Asylum Information Database.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
7.Verdrag voor de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
8.ECLI:EU:C:2019:219.
9.Hof van Justitie van de Europese Unie.
10.ECLI:EU:C:2019:218.
11.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
12.Rapport aanmeldgehoor Dublin van 11 november 2020, pagina 4 en 5.