ECLI:NL:RBDHA:2021:16184

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
AWB 20/6559
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van schijnrelatie en tegenstrijdige verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een vreemdeling, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend om het doel van zijn verblijfsvergunning te wijzigen naar 'verblijf als familie- of gezinslid' bij zijn referente. De aanvraag werd afgewezen op basis van het standpunt van verweerder dat er sprake was van een schijnrelatie, bedoeld om eiser verblijfsrecht in Nederland te verschaffen. Eiser had eerder een verblijfsvergunning voor studie, maar deze was ingetrokken omdat hij zijn studie had stopgezet. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende redenen had om nader onderzoek in te stellen naar de relatie tussen eiser en referente, gezien het grote leeftijdsverschil en de tegenstrijdige verklaringen die tijdens de hoorzitting naar voren kwamen. Eiser en referente konden niet eenduidig verklaren over essentiële aspecten van hun relatie, wat leidde tot de conclusie dat er geen sprake was van een duurzame en exclusieve relatie. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat de relatie een schijnrelatie was en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De rechtbank oordeelde ook dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6559

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2021 in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.J. Joosten),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. V. Ilic).

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 12 juni 2019 tot het wijzigen van het verblijfsdoel van zijn verblijfsvergunning afgewezen.
Bij besluit van 4 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer D.T. Tran. Ook is verschenen mevrouw [referente], referente. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten en omstandigheden
1. Eiser is sinds 19 september 2016 in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘studie’. Deze verblijfsvergunning is verleend tot 19 september 2021. Omdat eiser was gestopt met zijn studie, is de verblijfsvergunning van eiser met ingang van 24 oktober 2019 met terugwerkende kracht ingetrokken. Eiser heeft op 12 juni 2019 een aanvraag ingediend om het doel van zijn verblijfsvergunning te wijzigen naar het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [referente].’ Op 10 december 2020 is eiser weer in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘studie’.
2. Op 1 oktober 2019 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waarbij verweerder eiser en referente heeft gehoord over hun gestelde relatie. Vervolgens is het primaire besluit genomen.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft bij het primaire besluit eisers aanvraag om het doel van zijn verblijfsvergunning te wijzigen naar het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [referente]’ afgewezen, omdat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een schijnrelatie tussen eiser en referente met als enig oogmerk om aan eiser verblijfsrecht in Nederland te verschaffen. Verweerder heeft dit standpunt gebaseerd op de resultaten van zijn onderzoek en heeft dit standpunt in het bestreden besluit gehandhaafd.
Het standpunt van eiser
4.
Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert hiertoe het volgende aan. Eiser stelt dat er geen gegronde reden was voor het instellen van nader onderzoek en dat verweerder daarom in strijd heeft gehandeld met de richtsnoeren van de Gezinsherenigingsrichtlijn [1] die inzake misbruik en fraude verwijzen naar de richtsnoeren van de Verblijfsrichtlijn. [2] Verder is eiser van mening dat het standpunt van verweerder dat de overgelegde foto’s er geposeerd uit zouden zien een subjectieve interpretatie is en nog niet impliceert dat er geen sprake is van een serieuze en duurzame relatie. De foto’s en ook de printscreens van de berichten en oproepen moeten dienen als ondersteunend bewijs. Voorts voert eiser aan dat hij en referente niet tegenstrijdig hebben verklaard. Volgens eiser berust dit op misverstanden en is dit het gevolg van een gebrekkige vraagstelling. Eiser begrijpt ook niet waarom verweerder de getuigenverklaringen terzijde heeft geschoven als niet objectief en relevant.
Het oordeel van de rechtbank
Mocht verweerder nader onderzoek instellen naar de gestelde relatie van eiser en referente?
5.
Op grond van artikel 2p, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een mvv worden verleend aan de vreemdeling ten aanzien van wie is aangetoond dat hij voldoet aan de vereiste voor toegang en verlening van een verblijfsvergunning. Op grond van artikel 3.14 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de verblijfsvergunning onder de beperking houdend met verblijf als familie- of gezinslid, zoals bedoeld in artikel 3.13, eerste lid en onder de in dat artikel genoemde voorwaarden, verleend aan de vreemdeling van 21 jaar of ouder die met de hoofdpersoon een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk, een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig geregistreerd partnerschap is aangegaan of die met de hoofdpersoon een duurzame en exclusieve relatie onderhoudt.
6. Volgens paragraaf B7/3.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) neemt verweerder aan dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie als deze relatie in voldoende mate met een huwelijk op één lijn is te stellen. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat aan de gestelde voorwaarden voor een verblijfsvergunning wordt voldaan. Als verweerder onvoldoende informatie heeft om te beoordelen of sprake is van een duurzame en exclusieve relatie, dan kan de aanvraag worden afgewezen. Verweerder wijst de aanvraag in ieder geval af als aannemelijk is dat sprake is van een schijnrelatie. Een schijnrelatie is een relatie die is aangegaan met als enig oogmerk een vreemdeling die nog niet (of niet meer) over een verblijfsrecht in Nederland beschikt alsnog verblijfsrecht te verschaffen.
7. Uit artikel 5 van de Gezinsherenigingsrichtlijn en paragraaf 3.2 van de bijhorende richtsnoeren volgt dat lidstaten een gestelde gezinsband mogen onderzoeken. De lidstaten hebben een zekere beoordelingsmarge bij de beslissing of dat in een bepaald geval wenselijk en noodzakelijk is. [3] Uit de richtsnoeren blijkt verder dat bij een verzoek om gezinshereniging het horen van de partners in beginsel een passende manier is om de gezinsband te onderzoeken. Op grond van artikel 16, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn zijn de lidstaten bevoegd specifieke controles te verrichten wanneer er gegronde vermoedens bestaan dat er sprake is van fraude of een schijnrelatie.
8. Volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS [4] bieden de door eiser genoemde richtsnoeren een handvat voor de interpretatie van de Verblijfsrichtlijn [5] en daarmee van de Gezinsherenigingsrichtlijn waarin naar de Verblijfsrichtlijn wordt verwezen. [6] Deze zijn op zichzelf niet bindend. Verweerder heeft bij het antwoord op de vraag wanneer een vermoeden van misbruik mag worden aangenomen beoordelingsruimte. [7] De in de richtsnoeren onder paragraaf 4.2. opgenomen lijst met concrete aanwijzingen die kunnen leiden tot het instellen van een onderzoek naar eventueel misbruik heeft een niet-limitatief karakter. Hieruit volgt dat verweerder ook andere omstandigheden in de beoordeling mag betrekken. Dit laat onverlet dat de door verweerder genoemde concrete aanwijzingen het instellen van een onderzoek wel dienen te rechtvaardigen.
9. Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat bij de aanvraag van eiser twijfels zijn gerezen over de gestelde relatie tussen eiser en referente. Deze twijfel is (mede) ontstaan door het grote leeftijdsverschil van 39 jaar. Daarnaast stelt verweerder dat de overgelegde foto’s en printscreens van berichten en oproepen onvoldoende zijn om aan te kunnen nemen dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. Gelet hierop heeft verweerder nader onderzoek ingesteld en zijn eiser en referente op 1 oktober 2019 in de gelegenheid gesteld de gestelde relatie tijdens een gehoor aannemelijk te maken. De rechtbank is van oordeel dat er voor verweerder voldoende grond was om eiser en referente over hun gestelde relatie te horen om te onderzoeken of er sprake is van een duurzame en exclusieve relatie tussen hen. De rechtbank overweegt hiertoe dat de bij de aanvraag overgelegde informatie voor verweerder onvoldoende toereikend was om de duurzaamheid en exclusiviteit van de relatie te kunnen beoordelen. Hierbij is van belang dat slechts enkele foto’s van eiser en referente zijn overgelegd en printscreens van berichten en oproepen die niet evident duiden op een duurzame en exclusieve relatie. Om deze reden heeft verweerder eiser en referente mogen horen over hun relatie om zo twijfels over de duurzaamheid en exclusiviteit van de relatie weg te nemen.
Heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een schijnrelatie tussen eiser en referente?
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser en referente tijdens de gehoren op 1 oktober 2019 over meerdere onderwerpen niet eenduidig/tegenstrijdig hebben verklaard. Hieronder noemt de rechtbank, zonder uitputtend te zijn, een aantal ook in het bestreden besluit genoemde voorbeelden.
- Eiser heeft verklaard dat hij niet weet hoeveel broers en zussen referente heeft, waar zij vandaan komt in Vietnam, wie haar beste vriendin is en met wie zij in 2019 naar Vietnam is gegaan.
- Referente heeft voorts wisselende verklaringen afgelegd over wanneer zij haar kinderen zou hebben verteld dat zij een relatie heeft met eiser;
- Verder hebben eiser en referente tegenstrijdig verklaard over hun eerste ontmoeting. Deze ontmoeting vond plaats tijdens een feest op 23 september 2018 in de Vietnamese tempel. Eiser heeft hierover verklaard dat referente aanwezig was op het feest met familie en vrienden, zoals haar jongere zus en de man van haar zus. Referente heeft echter tweemaal tijdens het gehoor verklaard dat zij alleen in de tempel was en dat er geen familie aanwezig was;
- Ook hebben eiser en referente tegenstrijdig verklaard over met wie referente naar de ouderlijke woning van eiser in Vietnam is gekomen om kennis te maken met eisers familie. Volgens referente was zij alleen gekomen en had zij een auto gehuurd met chauffeur. Volgens eiser was referente met een groep gekomen, waaronder haar jongere broer.
11. De hiervoor genoemde tegenstrijdigheden hebben betrekking op essentiële aspecten van hun gestelde relatie en gezamenlijke dagelijks leven, waarvan verwacht mag worden dat zij hierover eenduidig kunnen verklaren. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser geen bevredigende uitleg heeft gegeven voor deze tegenstrijdige verklaringen. Voor de stelling van eiser dat de afgelegde verklaringen berusten op misverstanden ziet de rechtbank geen aanknopingspunten in de stukken. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat sprake is van een duurzame relatie en hij is hier gelet op de afgelegde verklaringen niet in geslaagd. De rechtbank kan eiser ook niet volgen in het standpunt dat de vraagstelling gebrekkig is geweest. Uit de gehoren blijkt dat op de verschillende onderwerpen is doorgevraagd en dat enkele verklaringen ook meerdere malen zijn herhaald.
12. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat eiser en referente een relatie zijn aangegaan met als enig doel eiser een verblijfsrecht in Nederland te verschaffen en dus ten tijde van het bestreden besluit een schijnrelatie hadden. De omstandigheid dat eiser en referente tijdens de gehoren over verscheidene onderwerpen wel gelijkluidend hebben verklaard, leidt niet tot een ander oordeel, nu dit onverlet laat dat eiser en referente over essentiële punten tegenstrijdig hebben verklaard. [8] De stukken die eiser heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat er wel degelijk sprake is van een echte duurzame relatie – printscreens van berichten en oproepen, foto’s en getuigenverklaringen – nemen de genoemde tegenstrijdigheden in hun verklaringen evenmin weg, zodat reeds om die reden aan deze stukken niet de waarde kan worden gehecht die eiser daaraan gehecht wil zien. Bovendien zijn de getuigenverklaringen niet objectief en verifieerbaar en zijn de getuigenverklaringen van [vriendin] (vriendin van referente) en van [dochter] (dochter van referente) tegenstrijdig met de verklaringen van referente over het bezoek aan de Vietnamese tempel op 23 september 2018. Beide getuigen hebben verklaard dat zij op die dag aanwezig waren in de tempel met referente, terwijl hierboven onder punt 10 uiteen is gezet dat referente tijdens haar gehoor op 1 oktober 2019 heeft verklaard dat zij op 23 september 2018 alleen in de tempel was en dat er geen familie aanwezig was. Deze stukken kunnen dan ook niet tot een ander oordeel leiden dan dat er ten tijde van het bestreden besluit sprake was van een schijnrelatie.
Eisers beroep op het evenredigheidsbeginsel en de hoorplicht
13. Tot slot stelt eiser dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, omdat niet is gebleken dat de gevolgen voor eiser en referente adequaat zijn afgewogen en dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden. In dit verband weegt het volgens eiser ook zwaar dat verweerder hem niet heeft gehoord in bezwaar. In een hoorzitting in bezwaar hadden de ontstane misverstanden kunnen worden opgehelderd.
14. De rechtbank overweegt allereerst dat er in dit geval geen ruimte is voor een belangenafweging, omdat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat tussen eiser en referente sprake is van een schijnrelatie en dat er dus geen familie- of gezinsleven bestaat.
15. Met betrekking tot de hoorplicht kan een bestuursorgaan met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van het bezwaar niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. Gelet op de gehoren van eiser en referente die hebben plaatsgevonden op 1 oktober 2019, de motivering van het primaire besluit en hetgeen eiser daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat aan deze maatstaf is voldaan. Verweerder heeft dan ook van het horen van eiser in bezwaar kunnen afzien. De beroepsgrond slaagt niet.
Slotsom
16.
Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier. De beslissing is uitgesproken op 13 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
2.Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
3.Richtsnoeren paragraaf 3.2, pagina 10.
4.Zie onder meer de uitspraak van 14 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3163.
5.Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, COM/2009/313, paragraaf 4.2.
6.Mededeling van de commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende richtsnoeren voor de toepassing van Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging, COM/2014/0210, paragraaf 7.3.
7.Zie de uitspraken van de ABRvS van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2120 en ECLI:NL:RVS:2016:2006.
8.Zie de uitspraak van de ABRvS van 11 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3081.