Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht voor de behandeling van het beroep en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wegens betalingsonmacht. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank met de door haar overgelegde formulieren aannemelijk gemaakt dat zij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om de verschuldigde bedragen aan griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt daarom en eiseres wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres heeft op 16 juni 2020 een aanvraag gedaan bij verweerder voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Eiseres stelt hierin kortgezegd dat zij Nederland niet kan verlaten wegens gezondheidsredenen. De aard van de klachten wordt door eiseres omschreven als ‘een kaakgezwel’. Bij deze aanvraag heeft eiseres een toestemmingsverklaring medische gegevens getekend.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen en geeft hiervoor de volgende reden. Uit het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) volgt dat het achterwege blijven van de medisch behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Verder volgt uit het advies echter ook dat de noodzakelijke medische behandeling in Azerbeidzjan aanwezig is. Eiseres is uitgenodigd om aannemelijk te maken dat de medische zorg voor haar feitelijk niet toegankelijk is, maar daarin is zij niet geslaagd. Eiseres heeft voldoende tijd gehad om aanvullende stukken in te dienen, maar zij heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit bevestigd.
Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij stelt zich op het standpunt dat de noodzakelijk medische zorg voor haar niet toegankelijk is in Azerbeidzjan. Eiseres vindt primair dat het aan verweerder is om dit te onderzoeken. Verder vindt eiseres dat verweerder het begrip ‘toegankelijkheid’ verkeerd uitlegt. Volgens eiseres moet verweerder hierin een onderscheid maken tussen de feitelijke beschikbaarheid van zorg en het daadwerkelijk verlenen daarvan. Het BMA vermeldt ten onrechte alleen of de zorg beschikbaar is, maar volgens eiseres wordt deze zorg niet verleend. Verder is de conclusie van het BMA gebaseerd op informatie van International SOS, en eiseres kan niet achterhalen waar zij op hun beurt hun informatie op baseren. Zij hebben wel kennis, maar het is onduidelijk of zij ook weten of de behandelingen die eiseres nodig heeft daadwerkelijk worden uitgevoerd. Verweerder had het besluit om deze redenen niet op het BMA advies mogen baseren. Haar subsidiaire grond dat zij meer tijd had moeten krijgen van verweerder om zelf voor de nodige aanvullende gegevens te zorgen, heeft eiseres op de zitting ingetrokken.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 64 Vw, voor zover van belang, blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen.
Volgens paragraaf A3/7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), voor zover van belang, verleent verweerder uitstel van vertrek in twee gevallen. Ten eerste als het BMA adviseert dat de vreemdeling vanwege zijn gezondheidssituatie niet kan reizen. Ten tweede als sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit kan het geval zijn als het BMA adviseert dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie en de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst niet beschikbaar of aantoonbaar niet toegankelijk is.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in haar jurisprudentienaar aanleiding van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 13 december 2016geoordeeld dat een schending van artikel 3 EVRM zoals hiervoor bedoeld zich voordoet indien er gewichtige redenen zijn om aan te nemen dat bij uitzetting een reëel risico bestaat op een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang in de gezondheid, resulterend in een intens lijden of een significante vermindering van de levensverwachting, door de afwezigheid van adequate behandeling in het land van herkomst of gebrek aan toegang tot een dergelijke behandeling. De ABRvS acht de wijze van beoordeling van het BMA in overeenstemming met het arrest Paposhvili. Ook heeft de ABRvS geoordeeld dat de bewijslast bij de vreemdeling ligt.
8. Daarnaast blijkt uit vaste jurisprudentie van de ABRvSdat verweerder adviezen van het BMA als deskundigenadviezen aan zijn besluitvorming ten grondslag mag leggen. Als de vreemdeling geen contra-expertise overlegt, strekt de door de bestuursrechter te verrichten toetsing niet verder dan de beoordeling naar aanleiding van de beroepsgronden of verweerder zich gelet op artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ervan heeft vergewist dat dit advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is.
9. Uit het voorgaande volgt dat verweerder zijn besluit mocht baseren op het BMA-advies.
Dat wat eiseres heeft aangevoerd geeft de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het BMA-advies niet inzichtelijk of concludent is. Eiseres heeft verder ook geen contra-expertise overgelegd waaruit volgt dat aan de conclusies van het BMA moet worden getwijfeld. Uit het BMA-advies volgt dat de noodzakelijke medische zorg aanwezig is in Azerbeidzjan. Volgens het Protocol Bureau Medische Advisering 2016 (het Protocol) beoordeelt het BMA daarbij de (individuele) toegankelijkheid van de zorg. Dit duidt volgens pagina 10 van het Protocol op de bereikbaarheid, betaalbaarheid en
feitelijke beschikbaarheidvan de geïndiceerde behandeling voor de individuele vreemdeling. Voor de stelling van eiser dat de beschikbaarheid niet duidt op het feitelijk verlenen van de zorg bestaat dan ook naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding. De bewijslast voor de stelling van eiseres dat de zorg feitelijk niet aanwezig of beschikbaar is, ligt op grond van de bovengenoemde jurisprudentie bij haar. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt waarom dit in haar geval anders zou moeten zijn. Eiseres erkent verder dat zij geen bewijs heeft kunnen overleggen hieromtrent. De stelling van eiseres dat het BMA advies is gebaseerd op informatie van International SOS, en dat deze informatie daarom niet betrouwbaar of verifieerbaar is, doet hier niet aan af omdat eiseres met deze redenatie niet aannemelijk maakt dat het BMA-advies niet inzichtelijk of concludent is. Daar komt bij dat in het Protocol uitvoerig is beschreven hoe de informatie van International SOS wordt vergaard. Daaruit volgt dat de informatie afkomstig is van specialisten die kennis hebben van de lokale gezondheidszorg.