ECLI:NL:RBDHA:2021:16248
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Eritrese verzoekster. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 20 juli 2021 was de verzoekster aanwezig, bijgestaan door haar waarnemend gemachtigde, en was er een tolk aanwezig. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de verzoekster haar beroep niet mocht afwachten, aangezien haar asielverzoek als kennelijk ongegrond was afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geen strijd met het arrest Gnandi vastgesteld en volgde de stelling van de verzoekster dat zij ten onrechte een voorlopige voorziening moest indienen niet. Tevens werd op dezelfde dag uitspraak gedaan in een andere zaak (NL21.10811), waardoor de voorlopige voorziening niet meer nodig was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier mr. M. van Ettikhoven, en is op 22 juli 2021 bekendgemaakt.