ECLI:NL:RBDHA:2021:16251

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2021
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
NL21.10450
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse Hazara die zich heeft bekeerd tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Afghaanse eiser, die zich heeft bekeerd tot het christendom en een verblijfsvergunning asiel heeft aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld en de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, is verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser de Afghaanse nationaliteit heeft en eerder asiel heeft aangevraagd in Zweden en Nederland. De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiser over zijn bekering tot het christendom en zijn afvalligheid van de islam beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat de afvalligheid van de islam en de bekering tot het christendom ongeloofwaardig zijn. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op ernstige schade, ondanks zijn lidmaatschap van de Hazara-bevolkingsgroep, die als risicogroep wordt aangemerkt. De rechtbank heeft de aanvraag van de eiser om een verblijfsvergunning asiel afgewezen en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.10450
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. M.J. Paffen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.10854, op 20 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1995. Op 26 juni 2013 heeft eiser in Zweden asiel aangevraagd. Op 11 juli 2016 heeft eiser in Nederland asiel aangevraagd. Bij besluit van 12 augustus 2016 is deze aanvraag niet in behandeling genomen. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 15 september 2016 is het beroep van eiser ongegrond verklaard. Op 30 januari 2019 heeft eiser onderhavige aanvraag asiel ingediend.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • afvalligheid van de islam;
  • bekering tot het christendom.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Verweerder heeft ongeloofwaardig geacht dat eiser zich heeft
afgewend van de islam en zich heeft bekeerd tot het christendom. Verweerder heeft bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.
Afwenden van de islam
4. Eiser voert in beroep aan hij geloofwaardig heeft verklaard over het feit dat hij zich heeft afgewend van de islam. Volgens eiser werd hij geconfronteerd met een onwaarheid van de mullah en was de hemelvaart van Mohammed de reden voor het onderzoek naar de islam. Eiser heeft gelezen over een ezel. Niet valt in te zien dat deze vertaling niet juist is. Tevens stelt eiser dat hij het om hulp vragen van zijn god en die hulp niet krijgen reden vormt om te twijfelen aan die god, zeker als het gaat om iets wezenlijks, zoals een verblijfsvergunning. Eiser voert verder aan dat hij in zijn geloof en in zijn geloofsleven te maken had met een mullah. De lichamelijke en geestelijke mishandeling door de mullah hebben negatieve invloed gehad op het geloofsleven van eiser. Ook de oorlogen van de islam in het verleden hebben een rol gespeeld. Eiser is daarom gaan twijfelen aan de islam. Volgens eiser moet verweerder alle elementen in onderlinge samenhang bekijken.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het ongeloofwaardig is dat eiser zich heeft afgewend van de islam. Van belang is dat dat eiser heeft verklaard over de hemelvaart van Mohamed op een ezel terwijl er sprake is van een wit paard met vleugels aan de hoeven. Tevens is het niet geloofwaardig dat een praktiserende en gelovige moslim onwetend is van een belangrijke vertelling (de hemelvaart) binnen de islam. Verder is van belang dat de motieven van eiser om zich af te wenden van de islam los staan van deze religie. Immers het ontvangen van een negatieve beschikking en het worden mishandeld door een mullah heeft niets met religie te maken. Ook het feit dat er oorlogen uit naam van de religie zijn gevoerd, kan niet worden gezien als reden omdat ook uit naam van het christendom oorlogen zijn gevoerd. Nu de gestelde afvalligheid van de islam niet geloofwaardig wordt geacht, doet dit op voorhand afbreuk aan de gestelde bekering tot het christendom.
Bekering tot het christendom
6. Eiser voert in beroep aan dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft gemotiveerd waarom hij moet duiden hoe de jongens door het christelijk geloof zijn geholpen. Dit is immers een innerlijke geloofsovertuiging van die jongens. Eiser kan enkel verklaren wat hij zag en waarom dit een trigger voor hem is geweest. Eiser heeft uitgebreid verklaard over zijn verslaving. Het geloof heeft eiser van zijn verslaving afgeholpen. Eiser is door zijn geloof veranderd. Over de kennis van het geloof stelt eiser dat er niet is doorgevraagd over de specifieke kennis over de pinkstergemeente. Verweerder vraagt steeds naar de kerk en niet naar de stroming. De vraag over de drie-eenheid heeft eiser goed beantwoord. Over de feestdagen heeft eiser verklaard dat ze allemaal belangrijk zijn. Ook over de doop heeft eiser eenduidig verklaard wat dit voor hem betekent. Eiser stelt verder dat de samenhang van de getoonde kennis, het beschreven proces en de activiteiten de eventuele twijfel met betrekking tot het proces wegnemen.
7. Uit werkinstructie 2019/18 volgt dat het belangrijk is dat alle de drie de elementen (de motieven voor en het proces van bekering, kennis van het nieuwe geloof en de activiteiten die in het kader daarvan worden ontplooid) in onderlinge samenhang worden
betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering. Hierbij kan in het algemeen worden gesteld dat het zwaartepunt in de meeste gevallen ligt bij de motieven voor en het proces van bekering.
8. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)1 volgt dat verweerder is gehouden in de motivering van zijn besluit zijn beoordeling van de andere twee elementen, kennis en activiteiten, te betrekken, ook al ligt het zwaartepunt nog steeds bij de motieven voor en het proces van bekering. Ook in de situatie dat een vreemdeling ontoereikende verklaringen over de motieven voor en het proces van bekering heeft afgelegd, zal verweerder kenbaar moeten motiveren wat hij van de verklaringen van een vreemdeling over de andere twee elementen vindt en indien die verklaringen overtuigend zijn, waarom deze verklaringen diens ontoereikende verklaringen over het eerste element niet kunnen compenseren.
9. Van belang is dat eiser heeft verklaard dat hij een groep jongens heeft ontmoet maar hij kan niet goed verklaren hoe die jongens door het geloof zijn veranderd. Eiser heeft verder verklaard dat hij was verslaafd aan pornografie en bier. Eiser maakt niet concreet op welke manier zijn nieuwe geloof hem heeft geholpen verlost te raken van zijn verslavingen. Eiser blijft in abstracte begrippen spreken over hoe het christendom hem heeft veranderd. In werkinstructie 2019/18 staat in paragraaf 3.3 ‘kennis’ dat van een vreemdeling mag worden verwacht dat hij kan vertellen bij wat voor soort kerk hij zich heeft aangesloten en waarom hij zich daarbij heeft aangesloten. Over de kennis heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat hij niet goed kan motiveren waarom hij zich heeft aangesloten bij de pinkstergemeente. Het feit dat [A] op zijn pad kwam en daarmee ook de pinkstergemeente, is hiervoor onvoldoende. Eiser heeft verder geen weet van de bijzonderheden van de pinkstergemeente. Ook de beschrijving van de dienst is algemeen en oppervlakkig. Ook over de feestdagen kan eiser niet specifiek verklaren welke dagen voor hem specifiek bijzonder zijn. Wat betreft de geloofsactiviteiten heeft verweerder gesteld dat er wel activiteiten worden verricht maar dat de activiteiten niet van voldoende betekenis zijn om de andere twee elementen te compenseren. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het ongeloofwaardig is dat eiser zich heeft bekeerd tot het christendom.
Vluchtelingenschap
11. Eiser stelt in beroep dat zijn twitteraccount niet privé is en dat ook niet is geweest. Bepaalde twitterberichten zijn door 3000 mensen bekeken. Deze hoeveelheid exposure kan niet ongedaan worden gemaakt door het account offline te halen. Er is dus bij meer dan 3000 mensen kennis van de afvalligheid van eiser. Als Hazara is eiser extra kwetsbaar in Afghanistan en door deze twitterberichten wordt deze kwetsbaarheid versterkt. Eiser loopt daarom het risico op vervolging.
1. Zie ABRvS van 12 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:978).
12. Niet in geschil is dat eiser behoort tot de Hazara-bevolkingsgroep. In het landgebonden beleid van verweerder worden Hazara aangemerkt als risicogroep2. In het beleid van verweerder is verder bepaald dat een vreemdeling die tot een risicogroep behoort, indien er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met geringe indicaties aannemelijk kan maken dat zijn problemen die verband houden met één van de vervolgingsgronden leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. Het individualiseringsvereiste blijft van toepassing op de vreemdeling die behoort tot een risicogroep3.
13. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Afghaanse autoriteiten of de taliban op de hoogte zijn van zijn twitteraccount. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat van eiser mag worden verwacht, gelet op de ongeloofwaardig bevonden afvalligheid en bekering, dat hij zijn twitteraccount niet langer openstelt. Ook zijn eisers verklaringen omtrent de afvalligheid en de bekering ongeloofwaardig bevonden. Gelet hierop behoort eiser weliswaar tot een risicogroep, maar heeft hij niet met geringe indicaties aannemelijk gemaakt dat hem problemen te wachten staan die verband houden met één van de vervolgingsgronden die leiden tot een gegronde vrees voor vervolging.
Ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
14. Eiser voert in beroep aan dat Hazara niet alleen als risicogroep maar ook als kwetsbare minderheidsgroep moeten worden beschouwd. Verweerder heeft ten onrechte enkel gewezen naar het beleid waarin niet is gemotiveerd waarom Hazara niet als kwetsbare minderheidsgroep zijn aangemerkt. Dat Hazara in bepaalde gebieden niet in de minderheid zijn, sluit niet uit dat zij daar een kwetsbare minderheidsgroep vormen. Eiser heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de ABRvS van 18 december 20194. Eiser wijst er verder op dat hij geen sociaal vangnet heeft en daarom extra kwetsbaar is.
15. De rechtbank stelt vast dat verweerder, naar aanleiding van bovengenoemde uitspraak van de ABRvS, het landgebonden beleid heeft aangepast en dat Hazara in het beleid zijn aangemerkt als risicogroep. Verweerder heeft Hazara niet aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep. Uit de uitspraak van de ABRvS volgt ook niet dat Hazara moeten worden aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd hoe het feit dat eiser behoort tot de Hazara- bevolkingsgroep is betrokken bij de beoordeling. Gebleken is dat eiser niet afkomstig is uit een leefgebied waar hij behoort tot een (gemarginaliseerde) etnische minderheid, die aldaar problemen heeft ondervonden. Eiser komt juist uit een gebied waar de Hazara in de meerderheid zijn. Eiser heeft niet verklaard dat hij vreest voor problemen omdat hij een Hazara afkomst heeft. Eiser heeft evenmin onderbouwd waarom Hazara moeten worden aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep. Ook is niet onderbouwd dat eiser in Afghanistan geen sociaal vangnet heeft. Gelet op het voorgaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
2 Zie C7/2.3.2 Vc
3 Zie C2/3.2 Vc
Conclusie
16. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Ettikhoven, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
26 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. G.P. Loman M. van Ettikhoven
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.