ECLI:NL:RBDHA:2021:16319

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
NL20.20438 en NL20.20439
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvragen en vaststelling van dwangsom

In deze zaak hebben eisers, partners die gezamenlijk een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel hebben ingediend, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid omdat er niet tijdig op hun aanvragen is beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers verweerder op 28 mei 2020 in gebreke hebben gesteld, waarna de wettelijke termijn van twee weken is verstreken zonder dat er een besluit is genomen. De rechtbank oordeelt dat verweerder in gebreke is gebleven en dat er een dwangsom moet worden vastgesteld. De hoogte van de dwangsom is vastgesteld op het maximale bedrag van € 1.442,-, omdat de termijn van 42 dagen is overschreden. De rechtbank overweegt dat er sprake is van samenhang tussen de aanvragen van eisers, waardoor er in feite van één aanvraag moet worden gesproken. Dit betekent dat er ook maar één dwangsom door verweerder betaald hoeft te worden. De rechtbank legt verweerder een termijn van acht weken op om alsnog besluiten te nemen op de aanvragen van eisers. Daarnaast moet verweerder een dwangsom van € 100,- per dag betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De beroepen zijn gegrond verklaard, en eisers krijgen een vergoeding van € 267,- voor de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 9 februari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.20438 en NL20.20439
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], met v-nummer [v-nummer], eiser, en
[eiseres], met v-nummer [v-nummer], eiseres, hierna te noemen: eisers (gemachtigde: mr. G. van Reemst),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: A. Akgün).
Procesverloop
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eisers hebben ingediend omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Overwegingen
1. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een
‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
2. Partijen zijn het met elkaar eens dat verweerder te laat is met het beslissen op de aanvragen van eisers. In zijn verweerschrift van 3 december 2020 geeft verweerder dit ook aan. De rechtbank stelt vast dat eisers verweerder op 28 mei 2020 in gebreke hebben gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
3. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, eerste lid, van de Awb).
4. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c van de Awb). Omdat er inmiddels al 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is, stelt de rechtbank de dwangsom vast op het maximale bedrag, € 1.442,-.
5. Artikel 4:17 van de Awb bepaalt dat als er meerdere aanvragen gelijktijdig zijn ingediend, daar afzonderlijk op moet worden beslist en dat als er niet op tijd is beslist op deze aanvragen, het bestuursorgaan in beginsel ook per aanvraag een dwangsom moet betalen. De rechtbank oordeelt dat een redelijke uitleg van artikel 4:17 van de Awb meebrengt dat hiervan kan worden afgeweken als de aanvragen tegelijk zijn gedaan en zodanig met elkaar samenhangen dat in feite van één aanvraag moet worden gesproken. De rechtbank verwijst daarbij naar uitspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State (ABRvS) van 15 juli 2020.1
6. In het geval van eisers gaat de rechtbank ervan uit dat er sprake is van een samenhang tussen hun asielaanvragen. Eisers zijn namelijk partners en hebben tegelijk een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. Er is door eisers niet aannemelijk gemaakt dat geen sprake zou zijn van samenhang. De rechtbank oordeelt daarom dat er sprake is van samenhang en dat in feite sprake is van één aanvraag die moet worden beoordeeld, zodat er ook maar keer één dwangsom door verweerder betaald moet worden.
7. Omdat verweerder nog geen besluiten heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
8. De rechtbank geeft daarvoor normaal een termijn van twee weken. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een langere termijn geeft (artikel 8:55d, derde lid, van de Awb).
9. In zijn verweerschrift stelt verweerder dat er achterstanden zijn in de behandeling van de asielaanvragen. Dit komt doordat er meer zaken zijn en de samenstelling van de zaken anders is dan verwacht. Verweerder geeft aan dat de doorlooptijd van de asielaanvragen nog steeds stijgt en noemt in zijn verweerschrift de maatregelen die hij neemt om de doorlooptijden te verminderen. Verweerder is namelijk extra personeel aan het werven. In het specifieke geval van eisers kan verweerder binnen afzienbare tijd een beslissing nemen op de asielaanvragen, omdat eisers inmiddels zijn gehoord. Verweerder verzoekt de rechtbank om een beslistermijn op te leggen van acht weken.
10. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eisers hun asielaanvragen hebben kunnen onderbouwen. Eisers hebben meerdere gehoren gehad (aanmeldgehoor, eerste gehoor, nader gehoor) en zijn in de gelegenheid gesteld om zijn correcties en aanvullingen hierop in te dienen. Verder blijkt uit de stukken dat eisers asielaanvragen in de Verlengde Asielprocedure (VA-procedure) worden behandeld.
11. De rechtbank ziet onder de gegeven omstandigheden aanleiding om aan verweerder een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. Om zowel recht te doen aan het belang van eisers bij een duidelijke beslistermijn, als het belang van verweerder om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, zal de rechtbank een uiterlijke beslistermijn opleggen van acht weken. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het feit dat verweerder

1.ECLI:NL:RVS:2020:1624

nog een voornemen moet nemen en dat eisers daarop vervolgens nog zijn zienswijze mogen geven, voordat verweerder besluiten neemt. De rechtbank verwijst daarbij ook naar de uitspraak van de ABRvS van 8 juli 2020.2
12. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. In overeenstemming met het beleid voor vreemdelingenzaken, dat door het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (LOVB) per 25 maart 2020 is gewijzigd, wordt het maximum bepaald op € 7.500,-. Deze dwangsom geldt voor eisers gezamenlijk. Verweerder moet wel afzonderlijk op de aanvragen beslissen, maar de beslissingen die moeten worden genomen hangen nauw met elkaar samen.3
13. De beroepen zijn gegrond.
14. Dat betekent ook dat eisers een vergoeding krijgen voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag omdat eisers een professionele (juridische) hulpverlener hebben ingeschakeld om voor hen beroepschriften in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 267,-. Verder beschouwt de rechtbank deze zaken vanwege de inhoud als samenhangende zaken. Daarom blijft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in één zaak zou worden toegekend (artikel 3 van het Bpb).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het, met besluiten gelijk te stellen, niet tijdig nemen van besluiten;
  • stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1442,-;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog besluiten bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 267,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van N.J.R. Kalaykhan, griffier.

2.ECLI:NL:RVS:2020:1560

De uitspraak is uitgesproken op
09 februari 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.