ECLI:NL:RBDHA:2021:16320

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
NL20.17877 en NL20.17878
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake bestuursrechtelijke beslissingen door overmacht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de beroepen van eisers tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op hun aanvragen. De rechtbank had eerder, op 9 maart 2020, bepaald dat verweerder binnen acht weken op de aanvragen moest beslissen. Eisers hebben beroep ingesteld omdat verweerder deze termijn niet heeft nageleefd. De rechtbank heeft in overweging genomen dat een bestuursorgaan niet op tijd beslist, maar dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling moet sturen. In dit geval was het niet nodig om een ingebrekestelling te sturen, omdat eisers al eerder in beroep waren gegaan tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Verweerder heeft aangevoerd dat hij door overmacht niet in staat was om tijdig te beslissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de periode van overmacht liep van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020, en dat de dwangsomperiode pas begon op 7 juli 2020. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beroepen van eisers niet-ontvankelijk zijn, omdat de dwangsomperiode op het moment van indiening van de beroepen nog niet was verstreken. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, en is openbaar gemaakt op 28 januari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.17877 en NL20.17878

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], met v-nummer [v-nummer], eiser, en

[eiseres], met v-nummer [v-nummer], eiseres, hierna te noemen: eisers, (gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: A. Akgün).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eisers hebben ingediend na de uitspraak van de rechtbank van 9 maart 2020 (NL19.28453 en NL19.28452). In die uitspraak staat dat verweerder binnen acht weken moet beslissen op de aanvragen van eisers. Eisers stellen nu beroep in omdat verweerder dat niet heeft gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een
‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
3. Soms kan van iemand niet worden verwacht dat er eerst een ingebrekestelling wordt gestuurd. Dat is in dit geval zo, omdat eisers naar aanleiding van een vorige uitspraak nogmaals in beroep zijn gegaan tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
4. Verweerder stelt zich op het volgende standpunt. Uit de uitspraak van de rechtbank van 9 maart 2020 volgt dat verweerder uiterlijk op 4 mei 2020 een beslissing had moeten nemen. Verweerder heeft aan voormelde uitspraak tot op heden geen gevolg kunnen geven, omdat verweerder wegens overmacht niet in staat was om te beslissen op de aanvragen van
eisers. Een rechterlijke dwangsom gedurende de overmachtssituatie komt niet voor rekening van verweerder. Verweerder beroept zich op analoge toepassing van artikel 5:34, eerste lid, van de Awb, waarin is opgenomen dat dat bij een onmogelijkheid om aan de last te voldoen, deze kan worden opgeheven. Verweerder verzoekt de rechtbank dan ook om geen dwangsom te berekenen over de dagen vanaf 16 maart 2020 tot en met 19 juli 2020. Thans is de hoorcapaciteit van het fysiek horen, het telehoren en het schriftelijk horen gezamenlijk nog steeds niet op de helft ten opzichte van de periode voor de coronacrisis. Evenwel heeft verweerder gekozen voor 19 juli 2020 als einddatum van de overmachtssituatie, nu verweerder steeds beter in staat is om gehoren in te plannen en af te nemen. Nu 4 mei 2020 de laatste dag was waarop verweerder had moeten beslissen, zou normaliter vanaf 5 mei 2020 de dwangsom zijn gaan lopen. Echter, gelet op het vorenstaande meent verweerder dat de dwangsom is gestuit en dat deze eerst is gaan lopen vanaf 20 juli 2020. De dwangsom is derhalve nog niet volledig verschuldigd. De volledige rechtelijke dwangsom zou pas verschuldigd zijn op 16 december 2020. Voor zover de rechtbank voormeld standpunt niet zou volgen en van oordeel is dat de opschorting van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 duurt, zoals eerder is geoordeeld door rechtbank Arnhem in de uitspraak van 3 juli 20201, dan zou de volledige rechterlijke dwangsom verschuldigd zijn op 12 oktober 2020. Verweerder merkt voorts op dat eisers, anders dan in de uitspraak van 25 oktober 20192, geen nieuwe feiten of omstandigheden, dan wel een relevante wijziging van het recht aan de opvolgende beroepen ten grondslag hebben gelegd, zodat de beroepen van eisers reeds hierom niet- ontvankelijk zijn.
5. In de uitspraak van 9 maart 2020 (NL19.28453 en NL19.28452) heeft de rechtbank verweerder opgedragen om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvragen bekend te maken. Verweerder had dus uiterlijk op 4 mei 2020 moeten beslissen. De rechtbank overweegt dat verweerder in de periode van 16 maart 2020 tot
16 mei 2020 vanwege overmacht geen gehoor heeft kunnen geven aan de eerdergenoemde uitspraak. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 3 juli 2020 van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem3 en de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 december 20204, waarin is overwogen dat slechts voor de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 sprake kan zijn van overmacht, zodat ook slechts over die periode geen dwangsommen voor niet tijdig beslissen zijn verschuldigd, althans, voor zover het daarbij gaat om zaken waarin de gehoren in de algemene asielprocedure nog niet hadden plaatsgevonden. De rechtbank sluit zich daarbij aan. Verweerder had, deze periode van overmacht in aanmerking nemend, dus uiterlijk op 7 juli 2020 besluiten moeten nemen en op die datum is de rechterlijke dwangsom gaan lopen. Het maximum van de dwangsom is in voornoemde uitspraak van 9 maart 2020 bepaald op € 15.000,-. Dat betekent dat over een periode van 150 dagen vanaf 7 juli 2020 de dwangsomperiode is volgelopen op 4 december 2020. Op 5 oktober 2020, de datum dat de onderhavige beroepen zijn ingediend, was de dwangsomperiode dus nog niet verstreken. De prikkel om een besluit te nemen was ten tijde van de indiening van de onderhavige beroepen dus nog steeds aanwezig. Daarom zal de rechtbank deze beroepen niet-ontvankelijk verklaren.
6. De beroepen zijn kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van
N.J.R. Kalaykhan, griffier.
De uitspraak is uitgesproken op
28 januari 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. M.C. Verra N.J.R. Kalaykhan
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als
u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.