ECLI:NL:RBDHA:2021:16432

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
NL21.12946
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde asielaanvraag van een Iraanse nationaliteit met betrekking tot bekering tot het christendom en de beoordeling van nieuwe elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 10 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een herhaalde asielaanvraag van een Iraanse vrouw. Eiseres, die in 1972 is geboren, heeft in 2015 haar eerste asielaanvraag ingediend, die werd afgewezen op grond van ongeloofwaardigheid van haar bekering tot het christendom. In haar herhaalde aanvraag, ingediend op 18 oktober 2020, stelde zij dat er nieuwe elementen waren, waaronder een verklaring van haar voorganger en een beroep op nieuw beleid van de overheid. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde de aanvraag echter niet-ontvankelijk, omdat er volgens hem geen nieuwe elementen of bevindingen waren.

Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de aanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres overwogen en geconcludeerd dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de nieuwe elementen niet als zodanig konden worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres wel degelijk nieuwe informatie heeft gepresenteerd die relevant is voor de beoordeling van haar geloofsbeleving en bekering. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de nieuwe elementen opnieuw moeten worden beoordeeld.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres toegewezen, die zijn vastgesteld op € 1.496,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral wanneer het gaat om geloofsgerelateerde kwesties.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.12946
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).
Procesverloop
Bij besluit van 5 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet- ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL21.12947, op 1 september 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Malwand-Baraki. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiseres stelt de Iraanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1972. Eiseres heeft op 1 december 2015 haar eerste asielaanvraag ingediend. Zij heeft daaraan onder andere ten grondslag gelegd dat zij is bekeerd tot het christendom. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 20 juni 2017 afgewezen en zich daarbij op het standpunt gesteld dat het ongeloofwaardig is dat eiseres is bekeerd tot het christendom. Bij uitspraak van 19 december 2017 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht,1 het beroep van eiseres hiertegen ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 24 augustus 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)2 het hoger beroep ongegrond verklaard. De afwijzing van de eerste asielaanvraag van eiseres staat hiermee in rechte vast.

1.NL17.4772.

2 201800174/ 1/ V2.
2. Eiseres heeft op 18 oktober 2020 de onderhavige herhaalde asielaanvraag ingediend. Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat sprake is van geloofsverdieping. Eiseres heeft ter onderbouwing hiervan een verklaring van een voorganger van de [kerk] van 10 juli 2020 overgelegd. Eiseres doet verder een beroep op Werkinstructie 2019/18, waaruit volgens eiseres een nieuw beleid volgt ten opzichte van het beleid dat gold bij de beoordeling van haar eerste asielaanvraag. Tot slot doet eiseres een beroep op een uitspraak van het United Kingdom Upper Tribunal, van 20 februari 2020,3 waaruit nieuwe informatie ten aanzien van de positie van christenen in Iran volgt.
3. Verweerder heeft de herhaalde asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000, op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
4. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte de aanvraag niet- ontvankelijk heeft verklaard. Zij betwist dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Eiseres verwijst naar artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn, paragraaf C1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire en Werkinstructie 2014/10. Uit haar verklaringen in het gehoor opvolgende aanvraag en de e-mail van 6 augustus 2021 blijkt dat bij eiseres wel degelijk sprake is van een verdieping, verbreding en intensivering van het geloof. Het is bovendien onmogelijk om in een korte tijd tijdens het gehoor een goed begrip te krijgen van het christelijk leven van eiseres, die een periode van zes jaar heeft omvat. Eiseres spreekt onder andere over het internaliseren van een aantal essentialia van het christendom, zoals vergeving en naastenliefde. Eiseres heeft wonderen meegemaakt en spreekt over intensieve evangelisatieactiviteiten, waaronder op Facebook, waar ze bijna 5000 volgers heeft. Tot slot wijst eiseres op de zienswijze, waarin is ingegaan op allerlei andere activiteiten die eiseres (heeft) verricht, zoals het houden van toespraken in de kerk en het maken van vertalingen van liederen die op YouTube worden geplaatst. Er is dan ook geen sprake van een algemene of oppervlakkige geloofsbeleving van eiseres.
Daarnaast is de brief van de voorganger van de [kerk] door verweerder niet naar waarde beoordeeld. De voorganger heeft uitgebreid met eiseres gesproken en heeft haar al jaren in de gemeente meegemaakt, waardoor hij kan spreken uit eigen ervaring en wetenschap met betrekking tot de ontwikkeling van eiseres in haar geloof. Eiseres wijst in dit verband op hoofdstuk 7 van Werkinstructie 2019/18 en rechtsoverweging
5.1
van de uitspraak van de ABRvS, van 12 mei 2021.4 Eiseres wijst verder nogmaals op de uitspraak van de United Kingdom Upper Tribunal van 20 februari 2020 en op een uitspraak van de ABRvS van 17 juni 2021,5 waaruit volgens eiseres volgt dat vooralsnog geen afwijzende beslissing mag worden genomen in zaken waar een geloofskwestie door een Iraanse onderdaan aan de orde is gesteld. Ook blijkt uit de uitspraak van de United Kingdom Upper Tribunal dat berichten op Facebook een gevaarzettend aspect zijn bij terugkeer naar Iran.
5. De rechtbank overweegt ten aanzien van de verklaringen van eiseres over de door haar gestelde geloofsgroei als volgt. Uit de Werkinstructie 2019/18 volgt dat verweerder bij

3.UKUT 00046.

de beoordeling van een bekering drie elementen in onderlinge samenhang betrekt, namelijk: motieven voor en proces van bekering, kennis en activiteiten. Het zwaartepunt van onderzoek en beoordeling van een gestelde bekering ligt in de meeste gevallen bij de motieven voor en het proces van bekering en het authentieke verhaal van een vreemdeling.6 Als er minder goed wordt verklaard over bijvoorbeeld de motieven voor en het proces van bekering, wordt diegene in de gelegenheid gesteld om dit te compenseren met verklaringen over de andere twee elementen (kennis en activiteiten). In dat geval is vereist dat de vreemdeling kan uitleggen waarom over de bekeringsmotieven en -proces minder goed kan worden verklaren en moet ten aanzien van de andere twee elementen overtuigend worden verklaard over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving. Verweerder kan dus bij de beoordeling een doorslaggevend gewicht kennen aan ontoereikende verklaringen van een vreemdeling over de motieven voor en het proces van bekering, maar moet kenbaar motiveren wat hij van de verklaringen van een vreemdeling over de overige twee elementen vindt en waarom die verklaringen diens ontoereikende verklaringen over het eerste element niet kunnen compenseren. Als een aanvraag van een vreemdeling eerder is afgewezen, waarbij doorslaggevende betekenis is toegekend aan de motieven voor en het proces van bekering, zonder dat daarbij sprake was van een kenbare motivering in het besluit over de andere twee elementen, kan dit ook met het indienen van een opvolgende aanvraag hersteld worden.7
6. In de eerste asielprocedure is de door eiseres gestelde bekering door verweerder ongeloofwaardig geacht omdat niet is gebleken van een welbewuste en weloverwogen keuze voor het christendom, eiseres geen overtuigend proces van bekering heeft laten zien en zij niet aannemelijk heeft verklaard over hoe ze na haar gestelde bekering invulling heeft gegeven aan haar geloof. Er is dus niet gebleken dat eiseres met haar verklaringen in het geheel geen proces van bekering met de daarbij behorende eigen ervaringen en persoonlijke beleving inzichtelijk heeft gemaakt. Over de kerkgang van eiseres en haar kennis over het geloof is geoordeeld dat dit niets zegt over de persoonlijke motieven van eiseres, waardoor dit onvoldoende is bevonden om van een geloofwaardige bekering te spreken.8
7. Eiseres is vervolgens na de herhaalde asielaanvraag tijdens het gehoor opvolgende aanvraag van 3 augustus 2021 in de gelegenheid gesteld te verklaren over op welke wijze zij zich heeft verdiept in het geloof sinds de vorige asielprocedure. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit bij de onderhavige aanvraag niet ten onrechte heeft meegewogen dat eiseres in deze verklaringen onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar persoonlijke gedachtes en gevoelens en hoe zij dit verbindt aan het christendom. Dit neemt niet weg dat eiseres wel degelijk heeft verklaard over hoe zij persoonlijk is veranderd, waarbij zij ook verschillende voorbeelden heeft genoemd. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder ten onrechte in het bestreden besluit heeft overwogen dat eiseres geen enkel inzicht heeft gegeven in haar persoonlijke gedachten en gevoelens.
8. De rechtbank overweegt verder dat verweerder in de eerdere procedure niet kenbaar heeft gemotiveerd waarom de elementen activiteiten en kennis de ontoereikende verklaringen over de motieven voor en het proces van bekering niet kunnen compenseren. Verweerder heeft immers alleen overwogen dat de kerkgang en kennis over het geloof niets
6 ABRvS, van 12 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:977, ro. 4.3.
7 ABRvS, van 12 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:977, ro. 5.8.
8 Voornemen van 11 mei 2017, pagina 11.
zeggen over de persoonlijke motieven van eiseres. Zoals verweerder ter zitting heeft opgemerkt dient eiseres tijdens het gehoor over de activiteiten en kennis te kunnen relateren aan haar persoonlijke beleving daarvan. In de onderhavige aanvraag heeft verweerder echter ten aanzien van de activiteiten en kennis van eiseres ten opzichte van de vorige asielprocedure in het gehoor opvolgende aanvraag geen vragen gesteld. Dit had verweerder naar het oordeel van de rechtbank wel moeten doen, te meer nu uit de aanvullende verklaringen van eiseres is gebleken dat zij zeer veel activiteiten heeft verricht waaronder serveren in een kerkkeuken, deelname aan een Iraanse theatergroep met uitvoeringen in kerken, vrijwilligerswerk bij de kringloopwinkel van de kerk en het oprichten van een cursus. Nu eiseres hierover geen vragen zijn gesteld heeft zij niet kunnen verklaren over haar eigen ervaringen en persoonlijke beleving ten aanzien van de activiteiten die zij heeft verricht na de afwijzing van de eerste asielaanvraag. De rechtbank overweegt verder dat verweerder in het bestreden besluit ten aanzien van de kennis en activiteiten van eiseres alleen heeft meegewogen dat in de vorige procedure de verklaringen over de kerkdiensten geloofwaardig zijn geacht, maar er niet toe hebben geleid dat de gestelde bekering tot het christendom geloofwaardig was en dat de verklaringen van eiseres over haar activiteiten in de onderhavige procedure daarom niet worden aangemerkt als nieuwe elementen of bevindingen. Verweerder heeft dus ook in de onderhavige procedure ten onrechte niet kenbaar gemotiveerd wat hij vindt van de elementen kennis en activiteiten en waarom deze de ontoereikende verklaringen van eiseres over de motieven voor en het proces van bekering niet kunnen compenseren. Deze beroepsgrond slaagt.
9. Ten aanzien van de verklaring van de voorganger van 10 juli 2020 overweegt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit hierover zich op het standpunt heeft gesteld dat uit de verklaring niets kan worden afgeleid over de wijze waarop eiseres is bekeerd dan wel is gegroeid in haar geloof en welk innerlijk proces zij daarbij heeft doorgemaakt. De verklaring is daarom geen nieuw element of bevinding. In Werkinstructie 2019/18 staat over een verklaring van een derde dat als de verklaring ingaat op wat er ten opzichte van de laatste aanvraag is veranderd ten aanzien van de gestelde bekering, deze verklaring in samenhang met de verklaringen van de vreemdeling kan worden aangemerkt als nieuw element of bevinding. De rechtbank overweegt dat in de verklaring de voorganger expliciet ingaat op wat er bij eiseres is veranderd in haar geloofsbeleving, waarbij verschillende voorbeelden zijn genoemd. Verweerder heeft deze informatie uit de brief in het bestreden besluit uiteengezet, maar vervolgens zonder nadere motivering geconstateerd dat hieruit geen geloofsgroei of innerlijk proces kan worden afgeleid. Verweerder heeft daarnaast ook opgemerkt dat de verklaring is opgesteld op verzoek van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat dit niet van betekenis kan zijn bij de beoordeling of sprake is van een nieuw element of bevinding ten aanzien van een verklaring van een derde. Verweerder heeft over de verklaring van de voorganger daarom onvoldoende gemotiveerd waarom dit niet als nieuw relevant element of bevinding kan worden aangemerkt. Deze beroepsgrond slaagt.
10. Ten aanzien van de uitspraak van de United Kingdom Upper Tribunal is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft meegewogen dat uit deze uitspraak niet zonder meer volgt dat als sprake is van een ongeloofwaardige bekering, sprake is van een reëel risico op vervolging bij terugkeer naar Iran. Uit deze uitspraak blijkt dat dit risico afhankelijk is van een aantal in de uitspraak vermelde factoren. In de uitspraak van de ABRvS van 17 juni 2021 speelt verder een situatie die niet vergelijkbaar is met die van eiseres, omdat daar wordt ingegaan op de vraag of sprake is van een risico op schending van
artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden vanwege de brieven die de betreffende vreemdeling had gestuurd naar de Iraanse ambassade over zijn bekering tot het christendom. Daardoor zijn de Iraanse autoriteiten bekend geraakt met de bekering. In het geval van eiseres is daar niet van gebleken. Over de Facebookpagina van eiseres overweegt de rechtbank tot slot dat verweerder niet ten onrechte hierover heeft opgemerkt dat van iemand waarbij de bekering ongeloofwaardig is geacht terughoudendheid mag worden verwacht en dus kan worden gevergd dat de op social media geplaatste geloofsuitingen voor terugkeer naar Iran worden verwijderd.9 Over deze elementen heeft verweerder daarom niet ten onrechte zich op het standpunt gesteld dat dit geen nieuwe elementen of bevindingen zijn. Deze beroepsgronden slagen niet.
11. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder zich over de verklaringen van eiseres en de verklaring van de voorganger van 10 juli 2020 ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. De aanvraag is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder de verklaringen van eiseres en de voorganger opnieuw moet beoordelen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Indien het resultaat van de nieuwe besluitvorming dusdanig is dat de uitspraak van het United Kingdom Upper Tribunal relevant is geworden, moet verweerder deze uitspraak bij de beoordeling betrekken. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
9 ABRvS, van 26 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:262.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
10 september 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Documentcode: [nummer]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.