Overwegingen
1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder op 11 mei 2021 een overnameverzoek naar Italië verstuurd. Italië heeft hier niet tijdig op gereageerd, waardoor het (fictieve) claimakkoord op 12 juli 2021 vast kwam te staan.
2. Allereerst voert eiser aan dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 4, tweede lid, van de Dublinverordening. Uit het verslag van het aanmeldgehoor blijkt namelijk niet in welke taal de informatiebrochure B is uitgereikt en of de brochure voorafgaand aan het gehoor is uitgereikt. Het is dus niet duidelijk op welk moment en in welke taal eiser brochure B uitgereikt heeft gekregen. Door toch door te gaan met het
gehoor zonder aan eiser de gelegenheid te bieden de folders A en B eerst te lezen in een taal die hij kan begrijpen is er onjuist gehandeld door verweerder. Dit wordt in het bestreden besluit ook niet ontkend. Of eiser hierdoor al dan niet in zijn belangen is geschaad doet niet ter zake, omdat vaststaat dat de norm is geschonden. Bovendien is eiser is zijn belangen geschaad omdat hij niet alle informatie tot zijn beschikking had ten tijde van het gehoor.
Eiser verzoekt om aanhouding van de zaak totdat het Hof van Justitie (HvJ) antwoord heeft gegeven op de prejudiciële vragen die in het kader van de informatieplicht uit artikel 4 van de Dublinverordening zijn gesteld.1
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit artikel 4, eerste lid, van de Dublinverordening volgt dat de informatiebrochures moeten worden uitgereikt ‘zodra een verzoek om internationale bescherming in een lidstaat is ingediend’. In het geval van eiser was dat op 13 april 2021. De informatiebrochures zijn echter op de dag van het aanmeldgehoor aan hem uitgereikt, op 16 april 2021. Uit het verslag van het aanmeldgehoor blijkt dat eiser brochure A voorafgaand aan het gehoor heeft ontvangen en brochure B tijdens het gehoor. Uit dit verslag blijkt niet expliciet dat brochure B in de taal Tigrinya is uitgereikt, maar de rechtbank is van oordeel dat dit wel aannemelijk is. Uit het verslag blijkt namelijk wel dat brochure A in de taal Tigrinya is verstrekt en eiser heeft verder geen bezwaar gemaakt over de taal toen hij brochure B ontving. Bovendien was er een tolk Tigrinya bij het gehoor aanwezig. Eiser heeft overigens niet gesteld dat hij de B brochure in een andere taal heeft ontvangen en niet in het Tigrinya, maar alleen dat het op grond van het verslag niet vast te stellen is.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser brochure B te laat heeft ontvangen, maar wel in de taal Tigrinya. Dit is niet in overeenstemming met artikel 4, eerste lid, van de Dublinverordening, omdat de informatie niet op het juiste moment is verstrekt. Eiser heeft brochure B echter wel drie dagen later tijdens het aanmeldgehoor ontvangen en kreeg daarbij ook een mondelinge toelichting. Daarna kreeg eiser een advocaat toegewezen en is er een zienswijze ingediend. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser niet in enig belang is geschaad, doordat hij niet tijdig over brochure B beschikte. Het zorgvuldigheidsgebrek is al tijdens de besluitvormingsperiode in het begin van de Dublinprocedure hersteld. Eiser heeft namelijk de brochure wel ontvangen, hij kreeg een advocaat toegewezen en hij heeft een zienswijze kunnen indienen. Het gebrek werkt dus niet door in het bestreden besluit. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het beroep gegrond te verklaren of het zorgvuldigheidsgebrek te passeren met artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de prejudiciële procedure af te wachten, omdat de zaken feitelijk niet identiek zijn. Anders dan in de onderhavige zaak stond in de zaak waarin prejudiciële vragen zijn gesteld vast dat de informatiebrochure helemaal niet was overhandigd.
5. Eiser voert aan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door niet te rappelleren nadat Italië had nagelaten om op het claimverzoek te reageren. Verweerder dient zich juist bij een fictief claimakkoord van de individuele omstandigheden te vergewissen, vooral in verband met de gevolgen van de corona-pandemie voor de situatie in Italië.
1. C228/21, ingediend op 8 april 2021.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening blijkt dat het zonder reactie laten verstrijken van reactietermijn van twee maanden na een claimverzoek gelijk staat met aanvaarding van het overnameverzoek. Dit houdt de verplichting in om de persoon over te nemen en te zorgen voor passende regelingen voor de aankomst. Een fictief claimakkoord staat dus gelijk aan een expliciet claimakkoord en daarmee garandeert Italië om het asielverzoek in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen, waaronder ook de Opvangrichtlijn. De stelling dat verweerder zich bij fictieve claimakkoorden ervan dient te vergewissen van individuele omstandigheden door de situatie rondom de huidige coronapandemie volgt de rechtbank dan ook niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. Eiser voert verder aan dat de overdracht naar Italië in strijd is met artikel 4 van het Handvest en dat er niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Onder verwijzing naar het AIDA rapport over 20202 en informatie van de Italiaanse Dublin-unit stelt eiser dat er in het opvangsysteem geen plaatsen zijn gereserveerd voor Dublinterugkeerders die terugkeren uit ander lidstaten. Door hun eerdere vertrek uit de opvang kan de prefectuur hen, overeenkomstig de regels voor de intrekking van de opvangvoorzieningen, de toegang tot het opvangsysteem ontzeggen. Gezien deze informatie is het nog maar de vraag of bijzonder kwetsbare Dublinterugkeerders naar Italië daadwerkelijk (direct) toegang hebben tot passende opvang in tweedelijnsopvangcentra in Italië. Daarnaast moeten Dublinclaimanten die eerder geen asiel hadden aangevraagd in Italië zich na overdracht tot de verantwoordelijke Questura wenden om een afspraak te maken voor het indienen van hun asielverzoek. In veel gevallen bedraagt de vertraging voor het maken van een dergelijke afspraak enkele maanden. Daarnaast heeft de coronapandemie ernstige gevolgen gehad voor het opvangsysteem en de overdrachten naar Italië. Verweerder had op basis van de documentatie en feiten met betrekking tot eisers persoonlijke achtergrond als bijzonder kwetsbare asielzoeker nader onderzoek moeten doen, met name naar de opvang van Dublinclaimanten in Italië onder de huidige omstandigheden.
8. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit recent nog weer bevestigd in onder meer de uitspraken van 8 april 2020, 15 oktober 2020, 25 februari 2021 en 19 april 2021.3 Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Eiser is hier niet in geslaagd.
9. Uit de jurisprudentie van de ABRvS en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat de opvangsituatie voor Dublinclaimanten in Italië niet in strijd komt met artikel 4 van het Handvest en dat de omstandigheden de hoge drempel van het Jawo arrest4 niet overschrijden. Verweerder heeft in het besluit kunnen volstaan met een verwijzing naar die jurisprudentie. De overgelegde informatie schept geen wezenlijk ander beeld dan op grond waarvan in de bestaande jurisprudentie al is geoordeeld. Ook wijst
2 AIDA Country Report: Italy, 2020 Update, van 3 juni 2021.
4 Hof van Justite, 19 maart 2019, Jawo tegen Duitsland, ECLI:EU:C:2019:218.
verweerder terecht op de arresten van het EHRM inzake M.T. tegen Nederland5 en A.B. t. Finland6, waaruit blijkt dat er met de nieuwe wetgeving in Italië meer waarborgen zijn met betrekking tot opvang voor asielzoekers en ook voor Dublinterugkeerders. Het is daarnaast aan eiser zelf om over eventuele problemen betreffende opvang te klagen bij de Italiaanse (hogere) autoriteiten of bij de daartoe geëigende instanties. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet tijdig toegang heeft tot opvang op grond waarvan een situatie strijdig met artikel 3 van het EVRM zal ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde verweerder in het geval van eiser dus niet nader onderzoek ter verrichten. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij als kwetsbare vreemdeling moet worden aangemerkt in de zin van het Tarakhel-arrest7. Verweerder hoefde dus geen aanvullende garanties te vragen ten behoeve van de overdracht van eiser aan Italië.
10. Ten aanzien van de coronapandemie heeft de Afdeling in eerdere uitspraken overwogen dat de omstandigheden die maken dat de overdracht op dit moment niet zou kunnen worden uitgevoerd, tijdelijke, feitelijke overdrachtsbeletsels zijn.8 Dit maakt de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig en staat er niet aan in de weg dat, als dat beletsel is opgeheven, de vreemdeling in beginsel alsnog kan worden overgedragen. Dat de coronapandemie al meer dan een jaar duurt maakt dit niet anders.
11. Eiser voert verder aan dat gelet op het voorstel van de Raad voor een Verordening van het Europees parlement en de Raad voor Dublin IV9 verweerder bekend is met de komst van een correctiemechanisme voor landen die bovengemiddeld zwaar worden belast met een asielinstroom, zoals Italië. Door eiser over te dragen aan Italië handelt verweerder in strijd met het loyaliteitsbeginsel uit artikel 3, derde lid, van het VEU. Op grond daarvan mogen lidstaten namelijk niet handelen in strijd met de geest het EU recht. Lidstaten mogen in de aanloop naar een verordening die bindend zal zijn in al haar onderdelen geen acties ondernemen die afbreuk aan die verordening kan doen 10
12. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft gekozen om niet te anticiperen op eventueel toekomstig recht. De verantwoordelijkheidsvaststelling van Italië is niet in strijd met het loyaliteitsbeginsel genomen.
Artikel 17 van de Dublinverordening
13. Eiser stelt tot slot dat zijn individuele omstandigheden aanleiding geven om zijn asielverzoek met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening inhoudelijk te behandelen. Hierbij is van belang dat het asielverzoek van cliënt die afkomstig is uit Eritrea
5 EHRM, M.T. tegen Nederland van 15 april 2021, app. no. 46595/19, ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
6 EHRM, A.B. e.a. t. Finland van 27 mei 2021, app. no. 41100/19, ECLI:CE:ECHR:2021:0420DEC004110019.
7 EHRM, 4 november 2014, app. no. 29217/12, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
9 COM (2016)270 van 4 mei 2016 (2016/0133).
en al contact had met de UNHCR in Soedan, in Nederland tot internationale bescherming kan leiden, terwijl Italië hem niet eens in staat heeft gesteld om een asielverzoek in te dienen.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat hetgeen eiser heeft aangevoerd geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden betreffen dat deze maken dat de overdracht van eiser aan Italië van een zodanige onevenredige hardheid getuigt dat verweerder het asielverzoek op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich had dienen te trekken. De stelling van eiser dat Nederland hem wel internationale bescherming zou bieden in tegenstelling tot Italië is verder niet onderbouwd en maakt niet dat verweerder gebruik hoefde te maken van zijn discretionaire bevoegdheid. Bovendien garandeert Italië met het (fictieve) claimakkoord om eisers asielaanvraag in behandeling te nemen, met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.