5.1Eiser stelt dat verweerder ten onrechte zijn verklaringen over de mishandeling die in Italië heeft plaatsgevonden niet heeft meegewogen. In de zienswijze heeft hij zijn verklaring hierover ook met medische informatie onderbouwd. Verweerder is hier ten onrechte aan voorbij gegaan. Eiser wijst op het aanmeldgehoor, waarin - voor zover relevant
- het volgende staat vermeld:
“
Verbalisant: Wat zijn voor u redenen geweest om Italië te verlaten?
Eiser: Nederland was mijn doel, al vanaf het begin. Ik verliet Libanon om naar Nederland te gaan. In Italië werd ik mishandeld. Ik moest asiel aanvragen en vingerafdrukken afstaan,
1. ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519
3 27 mei 2021, A.B. tegen Finland, ECLI:CE:ECHR:2021:0420DEC004110019.
en dat wilde ik niet. Ik ben daardoor op mijn borst geslagen. Ik kom uit een land waar mensen worden mishandeld. Ik wil niet in een land zijn waar mensen worden mishandeld. Zelfs in Italië is mijn schouder ontwricht. We werden in een gebouw gezet, zodat het rode kruis ons niet ziet. Hier werden we onder druk gezet om vingerdrukken af te staan en documenten te ondertekenen.”
Volgens eiser moet de genoemde mishandeling worden gekwalificeerd als een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). Verweerder is hier ten onrechte aan voorbij gegaan en had op zijn minst moeten onderzoeken of eiser bij terugkeer naar Italië het risico loopt dat dit nogmaals zal gebeuren.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft in het voornemen en in het bestreden besluit de verklaringen van eiser dat hij is mishandeld in Italië niet kenbaar meegenomen. Verweerder heeft namelijk in het voornemen over de gestelde mishandeling het volgende overwogen:
“Hoewel uit de verklaringen van betrokkene kan worden afgeleid dat er sprake is van moeilijke omstandigheden in Italië, volgt uit de verklaringen niet dat er ernstige, op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat hij in Italië een reëel risico op onmenselijke en vernederende behandelingen in de zin van artikel 4, Handvest zal lopen bij zijn overdracht of als gevolg daarvan. Uit de verklaringen van betrokkene kan immers niet worden afgeleid dat hij in het verleden in Italië het slachtoffer is geworden van een door artikel 4, Handvest verboden behandeling.”
In het bestreden besluit heeft verweerder ten aanzien van dit punt het volgende overwogen:
“
Uit de verklaringen van betrokkene kan niet worden afgeleid dat hij in het verleden in Italië het slachtoffer is geworden van een door artikel 4 van het Handvest verboden behandeling.”
Door zich op het standpunt te stellen dat er geen sprake is van een door artikel 4 van het Handvest verboden behandeling en niet in te gaan op de verklaringen van eiser over de gestelde mishandeling in het aanmeldgehoor en de zienswijze en de overgelegde medische informatie, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een motiveringsgebrek. Het is onduidelijk waaróm verweerder vindt dat er geen sprake is van een schending van artikel 4 van het Handvest. Deze beroepsgrond slaagt dan ook en het beroep is daarom gegrond.
7. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Ter zitting heeft verweerder namelijk toegelicht dat niet is aangetoond dat er daadwerkelijk een mishandeling in Italië heeft plaatsgevonden. De medische informatie die door eiser is overgelegd is daarvoor onvoldoende, omdat hieruit niet blijkt dat de genoemde klachten zijn ontstaan door een mishandeling door de Italiaanse politie. Eiser heeft van de gestelde mishandeling ook verder geen bewijs overgelegd en alleen zijn eigen verklaringen hierover zijn onvoldoende om er vanuit te gaan dat daadwerkelijk sprake is van een handeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest. Bovendien geldt dat als wel zou moeten worden aangenomen dat eiser is mishandeld in Italië, en er sprake is van een schending van artikel 4 van het Handvest, dat eiser zich kan wenden of had kunnen wenden tot de Italiaanse autoriteiten om daar te klagen. Dit heeft eiser niet gedaan. De rechtbank kan
dit standpunt van verweerder volgen en is van oordeel dat verweerder met deze toelichting het motiveringsgebrek heeft gerepareerd.
Artikel 17 Dublinverordening
8. De rechtbank is verder van oordeel dat, gelet op wat hiervoor is overwogen, verweerder geen toepassing heeft hoeven geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken en de asielaanvraag aan zich had moeten houden. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.
9. Het beroep is gegrond. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.