ECLI:NL:RBDHA:2021:16839

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.16586
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Beoordeling van bijzondere omstandigheden en motiveringsgebrek

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een vreemdeling, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat Duitsland op basis van de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die maakten dat zijn aanvraag in Nederland behandeld moest worden, onder andere omdat hij al 28 jaar in Nederland woonde, een verblijfsvergunning had gehad en kinderen in Nederland had. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet aan Nederland was toevertrouwd, en dat er een motiveringsgebrek was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar besloot dat de rechtsgevolgen in stand konden blijven omdat de Staatssecretaris ter zitting alsnog de omstandigheden van eiser had betrokken. De rechtbank veroordeelde de Staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 748,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.16586
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] ,eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. J. Nourhussen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).
Procesverloop
Bij besluit van 20 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL21.16587, op 16 november 2021 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Duitse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert aan dat er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die maken dat zijn asielaanvraag in Nederland inhoudelijk behandeld moet worden op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser is 28 jaar in Nederland en hij heeft tot 6 augustus 2019 een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd gehad. Deze is bij de beschikking van 7 augustus 2019 ingetrokken en hij heeft hiertegen niet tijdig beroep kunnen instellen. Zijn verzoeken aan Vluchtelingenwerk en het IOM om hem te helpen met zijn terugkeer naar Djibouti zijn afgewezen omdat hij geen documenten heeft, maar ook omdat hij kinderen in Nederland heeft. Verder is hij in Nederland geworteld, spreekt hij vloeiend Nederlands en heeft hij ook
lang deelgenomen aan de Nederlandse samenleving. In dit kader doet eiser beroep op de uitspraak van de rechtbank zittingsplaats Den Bosch van 6 juli 2021, NL19.9215 en NL19.9217, waarin de rechtbank mede gewicht heeft toegekend aan het lange verblijf van de vreemdeling in Nederland voor het oordeel dat verweerder dient te motiveren waarom er geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid om de vreemdelingen toe te laten tot de nationale procedure. Verder is eiser in Nederland tweemaal traditioneel getrouwd geweest en heeft hij vijf Nederlandse kinderen, waarvan hij de jongste drie heeft erkend. Met zijn ex-vrouw [A] heeft hij nog steeds een goede band en is de relatie geruime tijd geleden hersteld. Ook al woonde eiser niet altijd samen met zijn kinderen, hij heeft ze vanaf de geboorte samen met zijn partner [A] opgevoed en voor hen gezorgd. Uit de overgelegde geboorteaktes en de documenten van erkenning blijkt dat hij tijdens de geboorte van de kinderen steeds aanwezig was. Ter onderbouwing heeft hij een schriftelijke verklaring van hemzelf en [A] overgelegd, waaruit blijkt dat [A] eiser toestemming geeft om voor de kinderen te zorgen en ook blijkt welke rol eiser heeft gespeeld in het leven van zijn kinderen. Eiser heeft ook nog een aantal foto's overgelegd om dit te onderbouwen. Verder heeft [A] diabetes type 1 waardoor ze de hulp van eiser nodig heeft bij de zorg voor de kinderen. Verder heeft eiser weliswaar in België asiel aangevraagd, maar hij heeft daar geen aaneengesloten periode verbleven en altijd contact met zijn
kinderen gehouden. Verweerder heeft niet gemotiveerd gereageerd op de zienswijze en het bestreden besluit is slechts een herhaling van het voornemen. Verweerder herhaalt in het kader van artikel 16, van de Dublinverordening dat er geen sprake kan zijn van afhankelijkheid van de kinderen omdat eiser in België en Duitsland heeft verbleven, maar gaat volgens eiser geheel voorbij aan de omstandigheden waarom eiser Nederland moest verlaten en dat er geen sprake was van aaneengesloten verblijf buiten Nederland. De stelling dat de uitspraak van zittingsplaats Den Bosch niet van toepassing is vanwege het verblijf buiten Nederland en eiser niet langdurig in Nederland is geweest, is daarom ook niet houdbaar. Verder doet eiser nog beroep op de uitspraak van deze rechtbank zittingsplaats Den Bosch van 14 september 20211. Wat betreft artikel 16, eerste lid van de Dublinverordening blijkt uit deze uitspraak dat uit het Unierecht volgt dat veeleer welwillend moet worden onderzocht en beoordeeld of hereniging van gezinsleden wenselijk is. Ook blijkt uit de uitspraak dat verweerder kenbaar moet motiveren waarom geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid. Verder gaat eiser nog een aanvraag in het kader van het arrest Chavez-Vilchez (arrest Chavez) indienen in Nederland en zijn aanwezigheid hier is daarvoor wenselijk.
Artikel 16 van de Dublinverordening
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden uit artikel 16 van de Dublinverordening. Allereerst is van belang dat de familiebanden tussen eiser en zijn kinderen nog niet in het land van herkomst bestonden. Verder heeft verweerder terecht gesteld dat eiser ook niet met stukken heeft aangetoond dat sprake is van afhankelijkheid tussen hem en zijn kinderen in de zin van artikel 16 van de Dublinverordening. Niet is gebleken dat ze van zijn zorg afhankelijk zijn of dat sprake is van een van de andere vormen van afhankelijkheid uit artikel 16 van de Dublinverordening. Verweerder heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) waaruit volgt dat artikel 16 van de Dublinverordening niet ziet op de situatie van de vreemdeling waarin enkel door de jeugdige leeftijd van het kind sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen ouder en

1.ECLI:NL:RBDHA:2021:10025.

kind.2 Verder heeft eiser de medische problematiek van zijn partner niet onderbouwd en is dus ook niet gebleken dat zij van zijn zorg afhankelijk is of dat zij zijn hulp nodig heeft bij de zorg voor de kinderen. Eiser kan daarom niet met succes een beroep doen op artikel 16 van de Dublinverordening.
Artikel 17 van de Dublinverordening
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover nu van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire maakt verweerder terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening. Verweerder gebruikt de bevoegdheid om het asielverzoek aan zich te trekken in ieder geval in de situatie van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt.
5. Verweerder stelt dat hij alle omstandigheden die eiser heeft aangevoerd voldoende kenbaar in de besluitvorming in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening heeft betrokken. In het voornemen en het bestreden besluit staan de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd opgesomd en verweerder heeft vastgesteld dat deze omstandigheden niet zo bijzonder zijn dat verweerder het asielverzoek van eiser aan zich zou moeten trekken.
6. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit niet alle omstandigheden die eiser heeft aangevoerd kenbaar heeft betrokken in de beoordeling in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening en dat daarom sprake is van een motiveringsgebrek. De rechtbank stelt vast dat verweerder verschillende omstandigheden in het bestreden besluit heeft benoemd en betrokken, zoals de stelling van eiser dat hij al langere tijd in Nederland verblijft en dat zijn partner en vijf kinderen in Nederland verblijven en hij voor hen zorgt. Verweerder heeft echter niet in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening betrokken dat eiser stelt dat zijn partner diabetes heeft en van hem afhankelijk is. Verder heeft verweerder niet betrokken dat eiser heeft gesteld dat hij in Nederland is geworteld, niet kan terugkeren naar Djibouti en dat hij buiten zijn schuld staatloos is geworden. Ook heeft verweerder niet kenbaar betrokken dat eiser een aanvraag in het kader van het arrest Chavez wil indienen en hiervoor in Nederland wil blijven.
7. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel uit artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht en ziet aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen. De rechtbank is echter ook van oordeel dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven en legt dat hieronder verder uit.
8. Verweerder heeft het motiveringsgebrek hersteld door ter zitting nader te motiveren waarom ook de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd, die niet kenbaar in het bestreden besluit zijn betrokken, niet maken dat verweerder de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich moet trekken. Dat eiser stelt dat hij buiten zijn schuld staatloos is, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in de huidige procedure van geringe waarde

2.ECLI:NL:RVS:2016:1364.

mogen vinden. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn moeder afstand heeft genomen van haar nationaliteit en dat eiser ook niet heeft aangetoond dat hij deze nationaliteit niet heeft en niet kan terugkeren naar zijn land van herkomst. Verder heeft verweerder mogen betrekken dat eiser, in het geval hij buiten zijn schuld niet kan vertrekken, in dit kader een aparte aanvraag kan indienen. Verweerder heeft verder ter zitting betrokken dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn partner aan diabetes lijdt en dat ze daarom zijn hulp nodig heeft bij de zorg voor de kinderen. Ondanks een toezegging daartoe heeft eiser de medische situatie van zijn partner niet onderbouwd.
Verweerder heeft mogen stellen dat ook als eiser wel in een lastige situatie zit doordat zijn partner aan diabetes zou lijden en doordat hij al lange tijd in Nederland woont, hier is geworteld en Nederlandse kinderen heeft, dit niet betekent dat verweerder op basis daarvan de aanvraag onverplicht aan zich moet trekken. In de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om anders te oordelen, omdat de omstandigheden uit deze uitspraak niet geheel vergelijkbaar zijn.
Verweerder heeft hierbij opgemerkt dat eiser, anders dan in die uitspraak, niet heeft onderbouwd waarom het belang van de kinderen zich zou verzetten tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag. Verweerder heeft verder belangrijk mogen vinden dat eiser niet met documenten heeft onderbouwd dat hij voor de kinderen zorgt en dat het bestaan van gezinsbanden niet voldoende is voor verweerder om de aanvraag aan zich te trekken. Verweerder verwijst in dit verband ter onderbouwing naar de uitspraak van de ABRvS van 1 april 2020.3 Ook heeft verweerder mogen betrekken dat in het geval van eiser sprake is van contra-indicaties, omdat in rechte vaststaat dat hij een gevaar is voor de openbare orde. Ten slotte heeft ook de omstandigheid dat eiser een aanvraag in het kader van het arrest Chavez wil indienen en die aanvraag in Nederland wil afwachten, niet hoeven betekenen dat verweerder artikel 17 van de Dublinverordening moet toepassen. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat bij het intrekkingsbesluit van de asielvergunning van eiser al een beoordeling in het kader van het arrest Chavez is gemaakt. En ook hierbij heeft verweerder mogen laten meewegen dat eiser niet met objectieve stukken heeft duidelijk gemaakt dat hij zorg draagt voor zijn kinderen en dat zij gedwongen zouden zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als zijn aanvraag niet wordt ingewilligd.
Conclusie
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet echter aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat verweerder ter zitting alle door eiser aangevoerde omstandigheden kenbaar heeft betrokken in de beoordeling in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. Hiermee heeft verweerder het motiveringsgebrek hersteld.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

3.ECLI:NL:RVS:2020:893.

Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
22 november 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. L.M. Reijnierse T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.