Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.16586
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] ,eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. J. Nourhussen),
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).
Bij besluit van 20 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL21.16587, op 16 november 2021 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Duitse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert aan dat er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die maken dat zijn asielaanvraag in Nederland inhoudelijk behandeld moet worden op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser is 28 jaar in Nederland en hij heeft tot 6 augustus 2019 een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd gehad. Deze is bij de beschikking van 7 augustus 2019 ingetrokken en hij heeft hiertegen niet tijdig beroep kunnen instellen. Zijn verzoeken aan Vluchtelingenwerk en het IOM om hem te helpen met zijn terugkeer naar Djibouti zijn afgewezen omdat hij geen documenten heeft, maar ook omdat hij kinderen in Nederland heeft. Verder is hij in Nederland geworteld, spreekt hij vloeiend Nederlands en heeft hij ook
lang deelgenomen aan de Nederlandse samenleving. In dit kader doet eiser beroep op de uitspraak van de rechtbank zittingsplaats Den Bosch van 6 juli 2021, NL19.9215 en NL19.9217, waarin de rechtbank mede gewicht heeft toegekend aan het lange verblijf van de vreemdeling in Nederland voor het oordeel dat verweerder dient te motiveren waarom er geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid om de vreemdelingen toe te laten tot de nationale procedure. Verder is eiser in Nederland tweemaal traditioneel getrouwd geweest en heeft hij vijf Nederlandse kinderen, waarvan hij de jongste drie heeft erkend. Met zijn ex-vrouw [A] heeft hij nog steeds een goede band en is de relatie geruime tijd geleden hersteld. Ook al woonde eiser niet altijd samen met zijn kinderen, hij heeft ze vanaf de geboorte samen met zijn partner [A] opgevoed en voor hen gezorgd. Uit de overgelegde geboorteaktes en de documenten van erkenning blijkt dat hij tijdens de geboorte van de kinderen steeds aanwezig was. Ter onderbouwing heeft hij een schriftelijke verklaring van hemzelf en [A] overgelegd, waaruit blijkt dat [A] eiser toestemming geeft om voor de kinderen te zorgen en ook blijkt welke rol eiser heeft gespeeld in het leven van zijn kinderen. Eiser heeft ook nog een aantal foto's overgelegd om dit te onderbouwen. Verder heeft [A] diabetes type 1 waardoor ze de hulp van eiser nodig heeft bij de zorg voor de kinderen. Verder heeft eiser weliswaar in België asiel aangevraagd, maar hij heeft daar geen aaneengesloten periode verbleven en altijd contact met zijn
kinderen gehouden. Verweerder heeft niet gemotiveerd gereageerd op de zienswijze en het bestreden besluit is slechts een herhaling van het voornemen. Verweerder herhaalt in het kader van artikel 16, van de Dublinverordening dat er geen sprake kan zijn van afhankelijkheid van de kinderen omdat eiser in België en Duitsland heeft verbleven, maar gaat volgens eiser geheel voorbij aan de omstandigheden waarom eiser Nederland moest verlaten en dat er geen sprake was van aaneengesloten verblijf buiten Nederland. De stelling dat de uitspraak van zittingsplaats Den Bosch niet van toepassing is vanwege het verblijf buiten Nederland en eiser niet langdurig in Nederland is geweest, is daarom ook niet houdbaar. Verder doet eiser nog beroep op de uitspraak van deze rechtbank zittingsplaats Den Bosch van 14 september 20211. Wat betreft artikel 16, eerste lid van de Dublinverordening blijkt uit deze uitspraak dat uit het Unierecht volgt dat veeleer welwillend moet worden onderzocht en beoordeeld of hereniging van gezinsleden wenselijk is. Ook blijkt uit de uitspraak dat verweerder kenbaar moet motiveren waarom geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid. Verder gaat eiser nog een aanvraag in het kader van het arrest Chavez-Vilchez (arrest Chavez) indienen in Nederland en zijn aanwezigheid hier is daarvoor wenselijk.
Artikel 16 van de Dublinverordening
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden uit artikel 16 van de Dublinverordening. Allereerst is van belang dat de familiebanden tussen eiser en zijn kinderen nog niet in het land van herkomst bestonden. Verder heeft verweerder terecht gesteld dat eiser ook niet met stukken heeft aangetoond dat sprake is van afhankelijkheid tussen hem en zijn kinderen in de zin van artikel 16 van de Dublinverordening. Niet is gebleken dat ze van zijn zorg afhankelijk zijn of dat sprake is van een van de andere vormen van afhankelijkheid uit artikel 16 van de Dublinverordening. Verweerder heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) waaruit volgt dat artikel 16 van de Dublinverordening niet ziet op de situatie van de vreemdeling waarin enkel door de jeugdige leeftijd van het kind sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen ouder en