Overwegingen
1. [eiser 1] stelt van Albanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum 1] 2000, [eiser 2] stelt van Albanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum 2] 2000.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden 3a en 3b en de lichte gronden 4c en 4d betwist. Ten aanzien van de zware grond 3a voert eiser aan dat hij met een biometrisch paspoort Nederland is binnengekomen, waardoor hij een termijn van drie maanden heeft die hij in Nederland mag verblijven, de zogeheten vrije termijn. Hij is Nederland dus niet op een onjuiste manier ingereisd. Over de zware grond 3b voert eiser aan dat hij niet verplicht is zich ergens te melden, omdat hij in zijn vrije termijn van drie maanden zit.
5. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser was in het bezit van een biometrisch paspoort, maar had de bedoeling om illegaal uit te reizen naar het Verenigd Koninkrijk. Volgens vaste jurisprudentie vervalt hierdoor de vrije termijn die eiser stelt te hebben.3 Doordat hij de intentie had illegaal door te reizen naar het Verenigd Koninkrijk met zijn biometrische paspoort, is hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen. Daarnaast heeft hij zich ook niet gemeld bij de Nederlandse autoriteiten bij binnenkomst, waardoor hij zich enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken.
6. De zware gronden 3a en 3b zijn voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken en kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De beroepsgrond slaagt daarom niet en de rechtbank laat de overige geschilpunten over de gronden van bewaring dan ook onbesproken.
7. Eiser voert aan dat hij van 12 oktober 2021 tot en met 18 oktober 2021 in een politiecel heeft verbleven. Uit de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 februari 20104 volgt dat de bewaring in een politiecel niet langer dan 120 uur mag duren, tenzij er
1. Artikel 5.1b, derde lid., van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
sprake is van bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen die tot voortduring van verblijf in een politiecel noodzakelijk maken. Hier is volgens eiser echter geen sprake van.
8. De rechtbank stelt vast dat de bewaring van eiser op 18 oktober 2021 is opgeheven, omdat eiser te lang in een politiecel heeft verbleven. Verweerder is bereid de schade te vergoeden voor de twee dagen die eiser te lang in een politiecel heeft verbleven. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen. Deze vergoeding wordt vastgesteld op een bedrag van €60,-, te weten het bedrag tussen twee dagen rechtmatige vrijheidsontneming in een huis van bewaring (€100,-) en twee dagen onrechtmatig verblijf in een politiecel (€130,-). Dat eiser te lang in een politiecel heeft verbleven, maakt echter niet dat de inbewaringstelling van meet af aan onrechtmatig is.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
9. In het terugkeerbesluit, dat tevens een inreisverbod van twee jaar omvat, heeft verweerder vastgesteld dat een risico bestaat dat eiser zich aan toezicht zal onttrekken. De rechtbank stelt vast dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod op dezelfde gronden is gebaseerd als de maatregel van bewaring. De rechtbank volstaat daarom met te verwijzen naar wat eerder is overwogen ten aanzien van het beroep tegen de gronden van de maatregel van bewaring. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet heeft gekeken of had kunnen worden volstaan met een inreisverbod met een kortere duur dan twee jaar. Eiser heeft nu namelijk twee jaar lang niet het recht om te werken binnen het Schengengebied, waardoor hij ten onrechte onevenredig zwaar wordt bestraft.
11. De rechtbank stelt vast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij wil werken binnen het Schengengebied. Daarnaast heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom het inreisverbod niet voor een kortere duur is opgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
12. De rechtbank stelt vast dat eiser dezelfde beroepsgronden naar voren brengt als vermeld onder bestreden besluit 1. Daarom volstaat de rechtbank met te verwijzen naar wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen ten aanzien van de beroepsgronden van de maatregel van bewaring. De beroepsgrond slaagt niet.
13. De rechtbank ziet reden om ook in deze zaak ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen, met verwijzing naar wat de rechtbank heeft overwogen onder rechtsoverweging 7 en 8. Deze vergoeding wordt vastgesteld op een bedrag van €60,-, te weten het bedrag dat het verschil maakt tussen twee dagen rechtmatige vrijheidsontneming in een huis van bewaring (€ 100,-) en twee dagen onrechtmatig verblijf in een politiecel (€130,-).
14. De rechtbank stelt vast dat eiser dezelfde beroepsgronden naar voren heeft gebracht als vermeld onder bestreden besluit 2. Daarom volstaat de rechtbank met te verwijzen naar wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen ten aanzien van de beroepsgronden van het terugkeerbesluit en het inreisverbod onder bestreden besluit 2. Op het punt van eiser dat in Duitsland de termijnen van een inreisverbod korter zouden zijn, geeft dit verweerder niet de verplichting om zelf ook kortere termijnen toe te passen. Daarnaast heeft eiser dit standpunt niet met stukken onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
Over de bestreden besluiten
15. De beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 3 zijn gegrond, voor zover deze zien op het te lange verblijf in de politiecel. Het verzoek om schadevergoeding voor het te lange verblijf in een politiecel wordt toegewezen voor beide eisers, te weten €60,- per eiser. De beroepen die zijn gericht tegen de bestreden besluiten 2 en 4 zijn ongegrond.
16. De geconstateerde gebreken in de bestreden besluiten 1 en 3 geeft de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank beschouwt de ingestelde beroepen als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, omdat de beroepen tezamen zijn behandeld, de rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon en de werkzaamheden voor de zaken nagenoeg identiek konden zijn. Omdat het gaat om samenhangende zaken, beschouwt de rechtbank de beroepen als één zaak. De kosten stelt de rechtbank op grond van Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een wegingsfactor 1). Nu de proceskostenvergoeding in totaal €748,- bedraagt, komt dit neer op een vergoeding van
€374,- aan beide eisers. Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.