ECLI:NL:RBDHA:2021:16892

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.18047
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning asiel wegens verantwoordelijkheid Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. Dit besluit was gebaseerd op de Dublinverordening, waarbij Italië als verantwoordelijk land werd aangewezen voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, die niet op de zitting verscheen, voerde aan dat overdracht aan Italië in strijd zou zijn met zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vanwege zijn medische aandoening, acromegalie. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat Italië verantwoordelijk was en dat er geen reden was om aan te nemen dat de overdracht in strijd zou zijn met het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank stelde vast dat eiser niet had aangetoond dat hij in Italië niet adequaat behandeld zou worden en dat er geen structurele tekortkomingen in de Italiaanse asielprocedure waren die zijn situatie zouden kunnen schaden. De rechtbank verwierp ook het beroep op artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, omdat eiser niet had aangetoond dat hij in een situatie van materiële deprivatie zou belanden. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL21.18047
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.P.E.M. Pover), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL18408, op 30 november 2021 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat (een zogenoemd fictief akkoord). Eiser heeft dit op zichzelf ook niet weersproken.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
2. Eiser heeft aangevoerd dat in zijn geval ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat overdracht een situatie zou opleveren die strijdig is met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), mede gelet op zijn medische aandoening (acromegalie). De rechtbank volgt dit niet en overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit recent nog weer bevestigd in onder meer de uitspraken van 25 februari 2021 en 19 april 20211. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in zijn geval niet op gaat. Hier is eiser niet in geslaagd.
3. De door eiser genoemde informatie geeft geen aanleiding voor het oordeel dat er in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Uit de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) M.T. tegen Nederland2 en A.B. e.a. tegen Finland3, volgt dat de situatie in Italië voor terugkerende asielzoekers geen reëel risico van schending van artikel 3 van het EVRM oplevert, ook niet voor bijzonder kwetsbare personen. Uit deze uitspraken blijkt verder dat er met de nieuwe wetgeving in Italië meer waarborgen zijn met betrekking tot opvang voor asielzoekers en ook voor Dublinterugkeerders. Het beroep van eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 26 mei 20214, slaagt niet. Uit deze uitspraak volgt dat er volgens de ELENA-coördinator in Italië een risico bestaat dat Dublinclaimanten bij terugkeer tijdelijk geen opvang zullen krijgen of dat ze tijdelijk in een CAS-centrum opgevangen worden. Deze informatie blijkt echter ook al uit eerder door het EHRM en door de Afdeling beoordeelde informatie en is door deze instanties niet aangemerkt als een structureel gebrek. Hieruit blijkt dan ook niet dat eiser zonder meer geen opvang zal krijgen bij zijn terugkeer naar Italië. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij als kwetsbare vreemdeling moet worden aangemerkt in de zin van het Tarakhel-arrest5, zoals hij heeft aangevoerd. Hij heeft zijn medische aandoening niet met stukken onderbouwd en voorts is niet onderbouwd dat hij daarvoor momenteel een behandeling ondergaat die hij niet ook in Italië zou kunnen krijgen, indien nodig. Verweerder hoeft geen aanvullende garanties te vragen ten behoeve van de overdracht van eiser aan Italië. Eiser dient in Italië bij de (hogere) autoriteiten te klagen als hij niet goed of discriminatoir behandeld zou worden, of geen opvang zou krijgen. Niet is gebleken dat dit onmogelijk is of dat dit bij voorbaat zinloos is. Het (fictieve) claimakkoord van Italië om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele
2 EHRM, M.T. tegen Nederland van 15 april 2021, app. no. 46595/19, ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
3 EHRM, A.B. e.a. tegen Finland van 27 mei 2021, app. no. 41100/19, ECLI:CE:ECHR:2021:0420DEC004110019.
5 EHRM, 4 november 2014, app. no. 29217/12, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
uitzetting niet in strijd zal zijn met het verbod van refoulement. Dat sprake is van indirect refoulement, zoals eiser stelt, volgt de rechtbank dus ook niet. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 4 Handvest
4. Eiser heeft voorts aangevoerd dat er bij overdracht een risico is op schending van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). Als asielzoeker is eiser volledig afhankelijk van overheidssteun en loopt het risico om, buiten zijn wil en eigen keuzes om, in een situatie terecht te komen die strijdig is met artikel 4 Handvest.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het arrest Jawo6 volgt dat aan een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid moet worden voldaan, voordat wordt aangenomen dat sprake is van een risico op schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Deze bijzonder hoge drempel is bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van een lidstaat tot gevolg zou hebben dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt te voorzien in zijn meest elementaire behoeftes. Gelet op wat hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 3. heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht aan Italië in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie zal belanden. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 Dublinverordening en Corona
6. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat verweerder geen toepassing heeft hoeven geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken en de asielaanvraag aan zich had moeten houden. Dat eiser, naar gesteld, een ernstige vorm van acromegalie heeft en vreest dat hij hier niet voor zal worden behandeld in Italië, is hiertoe onvoldoende. Eiser heeft zijn aandoening niet met medische stukken onderbouwd en hij heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat hij in Italië niet behandeld zal worden, indien dit noodzakelijk is. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat de omstandigheden van eiser niet zodanig zijn dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.. Dat geldt ook voor eisers stelling dat er ten aanzien van het coronavirus geen sprake meer kan zijn van een 'tijdelijk' feitelijk overdrachtsbeletsel. De rechtbank wijst er op dat de ABRvS in eerdere uitspraken heeft overwogen dat de omstandigheden die maken dat de overdracht op dit moment niet zou kunnen worden uitgevoerd, tijdelijke, feitelijke overdrachtsbeletselen zijn7. Dit maakt de vaststelling van Italië als verantwoordelijke
lidstaat niet onrechtmatig en staat er niet aan in de weg dat, als dat beletsel is opgeheven, eiser in beginsel alsnog kan worden overgedragen. Dat de coronapandemie inmiddels al ruim anderhalf jaar duurt maakt dit niet anders.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2021 door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
6 Hof van Justitie van de Europese Unie, C-163/17, ECLI:EU:C:2019:218
7 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1032 en 12 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2408.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
01 december 2021

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.