ECLI:NL:RBDHA:2021:16904

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.17454
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Afwijzing op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel en gezinsband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. M.S. Janssen-Polet, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aanvroeg. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door F.F.M. van de Kamp, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat Italië niet langer kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, gezien de recente ontwikkelingen in de opvang en asielprocedures in Italië.

De rechtbank heeft de zaak op 30 november 2021 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank overweegt dat de verweerder zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen, en dat het aan eiser is om aan te tonen dat dit beginsel in zijn geval niet opgaat. Eiser heeft verschillende rapporten over de situatie in Italië ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat deze informatie onvoldoende is om te concluderen dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt.

Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij onder artikel 9 van de Dublinverordening valt vanwege een gezinsband met zijn broer, die al geruime tijd in Nederland verblijft. De rechtbank oordeelt echter dat eiser en zijn broer geen 'gezinsleden' zijn in de zin van de Dublinverordening en dat de gestelde afhankelijkheid van eiser van zijn broer niet voldoende is aangetoond. De rechtbank concludeert dat de omstandigheden niet zodanig zijn dat de aanvraag van eiser aanvaard had moeten worden, en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL21.17454
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.S. Janssen-Polet), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: F.F.M. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL21.17455, op 30 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw Elias. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiser voert aan dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Volgens eiser is Italië door de recente ontwikkelingen door de ‘ondergrens’ gezakt. Eiser verwijst hierbij naar het AIDA-rapport over Italië (update 2020), het rapport en persbericht van de Swiss Refugee Council van 8 mei 2019, het rapport van de Swiss Refugee Coucnil van 1 januari 2020 en persbericht en
het artikel van The New Humanitairan van 16 maart 2020. Daarnaast verwijst eiser naar de algemene situatie in Italië als gevolg van het coronavirus. Ook heeft eiser in zijn aanmeldgehoor verklaard dat hij in Italië heeft geklaagd bij de autoriteiten, maar dat zij niet naar hem wilden luisteren en hem geen bescherming hebben geboden.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit bevestigd in onder meer de uitspraken van 25 februari 2021 en 19 april 20211. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in zijn geval niet op gaat. Hier is eiser niet in geslaagd.
4. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser overgelegde informatie onvoldoende grond biedt voor het oordeel dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Italië zodanig zijn dat op basis daarvan thans zou moeten worden geconcludeerd dat Italië de internationale verplichtingen niet nakomt. Het EHRM heeft op 23 maart 2021 in het arrest
M.T. tegen Nederland2 vastgesteld dat een Dublinclaimant in Italië in het asielsysteem wordt opgenomen en recht heeft op opvang, waarbij het EHRM alle recente en relevante informatie heeft betrokken. Dit oordeel heeft het EHRM nogmaals bevestigd in de uitspraak van A.B tegen Finland3. De rapporten en het artikel waar eiser zich op beroept hebben betrekking op de situatie van vóór de arresten van het EHRM en geven geen wezenlijk
ander beeld dan de rapporten die nadrukkelijk zijn meegewogen door het EHRM. Daarnaast garandeert Italië met het claimakkoord ook dat aan eiser in lijn met de richtlijnen opvangvoorziening zal worden geboden. Er kan dus niet worden vastgesteld dat Italië inmiddels door de 'ondergrens' is gezakt, ook niet als gevolg van het coronavirus. De rechtbank benadrukt daarnaast dat eiser bij eventuele klachten over de voorzieningen in Italië dient te klagen bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat dit niet kan of dat dit bij voorbaat zinloos is. De eigen ervaringen van eiser zijn onvoldoende om aan te nemen dat hij niet kan klagen in Italië - nog daargelaten dat eiser zijn verklaringen niet heeft onderbouwd -, omdat hij slechts een korte periode in Italië heeft verbleven en omdat hij nu in het kader van de Dublinverordening zal worden overgedragen, wat een andere situatie is. Dat eiser als Dublinterugkeerder problemen zal ondervinden bij de asielprocedure of opvang, blijkt niet uit de door eiser genoemde rapporten.
Artikel 9 Dublinverordening
5. Eiser voert aan dat hij onder artikel 9 van de Dublinverordening zou moeten vallen. Eiser erkent wel dat hij strikt genomen geen ‘gezinslid’ is, als genoemd in artikel 2, onder g, van de Dublinverordening, maar omdat hij een gezinsband heeft met zijn broer en zij voor het vertrek van zijn broer altijd bij elkaar woonden en nu graag weer bij elkaar wonen, zou deze situatie ook onder de doelstelling van het artikel moeten vallen.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser en zijn broer zijn geen ‘gezinsleden’ als
bedoeld in artikel 2, onder g, van de Dublinverordening. Eiser benadrukt dat ze voor vertrek
2 ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
3 27 mei 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0420DEC004110019.
wel een gezin vormden, maar dat is geen situatie waar de Dublinverordening in voorziet. Het beroep op artikel 9 van de Dublinverordening kan reeds daarom niet slagen.
Artikel 16 Dublinverordening
7. Eiser voert verder aan dat hij afhankelijk is van zijn broer, als bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. Verweerder heeft op dit punt onvoldoende gemotiveerd door te zeggen dat de afhankelijkheid niet zou zijn aangetoond. Eiser heeft hierover verklaard en deze verklaringen dienen als bewijs te worden gezien. Eiser heeft ook toegelicht dat hij afhankelijk is van de emotionele steun van zijn broer. De enkele stelling van verweerder dat dit niet met documenten is onderbouwd, is onvoldoende. Daarnaast heeft eiser ter zitting een verklaring van zijn broer overgelegd waaruit blijkt dat hij eiser hulp biedt en dat eiser afhankelijk is van zijn broer vanwege zijn medische klachten. Eiser heeft ook zijn patiëntendossier overgelegd, waaruit onder andere blijkt dat hij last heeft van slaapklachten, veel piekeren en verminderde eetlust.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel de rechtbank er begrip voor heeft dat eiser graag bij zijn broer wilt blijven, ook vanwege zijn medische klachten, is dit niet voldoende om afhankelijkheid als bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening aan te nemen. Uit de stukken blijkt niet dat eiser specifiek van zijn broer afhankelijk is. Daarnaast heeft eiser geen actieve medische behandeling op dit moment. Bovendien is de broer al sinds 15 oktober 2014 in Nederland, waardoor ze een ruime tijd van elkaar gescheiden waren. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder ervan uitgaan dat er geen sprake is van afhankelijkheid als bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 Dublinverordening
9. Eiser voert aan dat verweerder bij de beoordeling van artikel 17 van de Dublinverordening ten onrechte onvoldoende heeft betrokken dat eiser gescheiden zal worden van zijn broer. De mogelijkheden om daarna herenigd te worden met zijn broer zijn zeer beperkt. Hierdoor zullen eiser en zijn broer gedwongen langdurig gescheiden moeten leven.
10. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op wat hiervoor is overwogen, verweerder geen toepassing heeft hoeven geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Het feit dat eiser graag bij zijn broer wil blijven is, hoewel begrijpelijk, niet aan te merken als een omstandigheid die zo bijzonder en individueel is dat verweerder een uitzondering had moeten maken en de asielaanvraag van eiser aan zich had moeten houden. Hierbij acht de rechtbank ook van belang dat eiser en zijn broer meerderjarig zijn en de gestelde afhankelijkheid niet aannemelijk is gemaakt, zoals hiervoor al is overwogen. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht naar Italië van een onevenredige hardheid zou getuigen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
02 december 2021
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. M.C. Verra M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.