Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres en haar kinderen [naam 1] en [naam 2] hebben de Oostenrijkse nationaliteit. Eiseres staat met ingang van 27 september 2017 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Met ingang van 1 april 2020 ontvangt zij een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Naar aanleiding van een melding van de gemeente [gemeente] van 8 mei 2020 heeft verweerder onderzoek verricht naar het verblijfsrecht van eiseres als gemeenschapsonderdaan. Bij brief van 22 januari 2021 heeft verweerder eiseres hiervan op de hoogte gesteld en haar verzocht om informatie te verstrekken over haar verblijf in Nederland. Eiseres heeft op deze brief niet gereageerd. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen. Op 4 mei 2021 heeft verweerder enkele stukken van eiseres ontvangen; verweerder heeft deze stukken aangemerkt als bezwaarschrift. Verweerder heeft eiseres vervolgens bij brief van 9 juni 2021 verzocht om aanvullende informatie. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Verblijf als gemeenschapsonderdaan
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad op grond van artikel 8.12 van het Vb en heeft die beslissing in het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder heeft overwogen dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van het Unierecht, omdat zij niet voldoet aan de vereisten van rechtmatig verblijf voor een duur van langer dan drie maanden. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiseres reële en daadwerkelijke arbeid als werknemer of als zelfstandige heeft verricht. Verweerder heeft in dit kader overwogen dat eiseres de door verweerder gevraagde informatie niet heeft aangeleverd. Uit Suwinet is gebleken dat eiseres alleen in november en december 2017 en in januari en februari 2018 heeft gewerkt en dat de inkomsten die zij daaruit heeft verworven gering zijn. Deze werkzaamheden zijn daarom niet aan te merken als reële en daadwerkelijke arbeid. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit is gelbeken dat zij ooit beschikte over voldoende middelen van bestaan. De vaststelling dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft, is tevens een verwijderingsmaatregel in de zin van Richtlijn 2004/38/EG (de Verblijfsrichtlijn). Dat maakt dat er een belangenafweging moet plaatsvinden. Het belang van eiseres om in Nederland te mogen verblijven, is afgewogen tegen het belang van de Nederlandse staat om niet iedereen in Nederland te laten wonen. De belangenafweging is in het nadeel van eiseres uitgevallen. Verweerder heeft afgezien van het horen van eiseres, aangezien het bezwaar kennelijk ongegrond is.
3. Eiseres voert aan dat zij wel degelijk de gevraagde informatie aan verweerder heeft verstrekt. Haar partner heeft telefonisch contact gehad met verweerder gedurende de bezwaarprocedure en heeft toen alle vragen van verweerder beantwoord. Verder heeft eiseres per gewone post stukken aan verweerder toegestuurd. Deze stukken zouden binnen de herstelverzuimtermijn bij verweerder moeten zijn ontvangen. Eiseres voert verder aan dat haar partner de kostwinner was en werkzaam was in de evenementenindustrie, maar dat hij door de Corona-crisis geen inkomsten meer had en werkloos is geraakt. Uit het arrest Saint-Prixblijkt dat als een vrouw stopt met werken wegens fysieke ongemakken die worden ondervonden na de bevalling, deze persoon haar status van werknemer behoudt. Eiseres en haar partner konden dan ook niet anders dan een bijstandsuitkering aan te vragen. Eiseres kon na de bevalling van haar dochter niet meer werken. Eiseres is verder actief bezig met het zoeken van werk en zij verwacht ook binnenkort aangenomen te worden als klantenservicemedewerkster.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Op grond van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft de vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, van het Vb langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, indien hij:
a. in Nederland werknemer of zelfstandige is dan wel Nederland is ingereisd om werk te zoeken en kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft;
b. voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt.
6. De rechterlijke beoordeling in beroep in zaken als hier aan de orde is ex tunc. Dit houdt in dat de rechtbank beoordeelt of verweerder het bestreden besluit op goede gronden heeft genomen, gelet op de stand van zaken ten tijde van het bestreden besluit. De rechtbank overweegt dat eiseres niet heeft onderbouwd dat zij wel voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 8.12 eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Vb. Verweerder heeft onder verwijzing naar Suwinet aangegeven dat gebleken is dat eiseres sinds haar binnenkomst in Nederland in september 2017, maar enkele maanden heeft gewerkt en dat het inkomen daaruit te laag is geweest om aangemerkt te kunnen worden als reële en daadwerkelijke arbeid. Eiseres heeft niet inhoudelijk hierop gereageerd en zij heeft ook geen stukken overgelegd. Dat eiseres telefonisch dan wel per post de gevraagde informatie aan verweerder heeft verstrekt is niet gebleken. Verweerder heeft de telefoonnotities van de gesprekken die met de partner van eiseres zijn gevoerd overgelegd en hieruit blijkt dit niet. Ook heeft verweerder aangegeven geen poststuk te hebben ontvangen. Eiseres heeft haar standpunt dat zij de stukken wel heeft verzonden niet nader kunnen onderbouwen. De rechtbank overweegt verder dat eiseres ook in beroep de gevraagde informatie niet heeft verstrekt. Evenmin heeft zij in beroep gereageerd op de stelling van verweerder dat zij geen reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. De enkele niet onderbouwde stelling in beroep dat zij inmiddels een sollicitatieprocedure heeft lopen is daarvoor onvoldoende en valt ook buiten het toetsingskader van deze procedure, nu dit dateert van na het bestreden besluit. Eiseres heeft dus niet aangetoond te voldoen aan de voorwaarde genoemd onder a. Met betrekking tot de voorwaarde genoemd onder b overweegt de rechtbank dat de verklaring van eiseres in beroep dat haar partner de kostwinner was en voor de Corona-crisis zijn inkomsten kreeg uit de festivalbranche, niet is onderbouwd met stukken. Sinds april 2020 ontvangt ook hij een bijstandsuitkering. Deze verklaring is bovendien tegenstrijdig met de verklaring van eiseres in bezwaar, waarin zij heeft aangegeven niet samen te wonen met haar partner omdat hij schulden heeft en eiseres niet wilde dat hij de financiële situatie van het gezin in gevaar zou brengen. Eiseres heeft dus ook niet aangetoond dat zij voldoet aan de voorwaarde onder b.
7. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat verweerder haar had moeten beschouwen als economisch-niet actieve als bedoeld in artikel 8.12, tweede lid, van het Vb, kan deze grond naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Uit deze bepaling onder a, volgt dat het rechtmatig verblijf van de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, onder a, niet eindigt om de enkele reden dat die vreemdeling niet langer werknemer of zelfstandige is in geval van tijdelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of ongeval. Zoals hiervoor echter is overwogen heeft eiseres nimmer daadwerkelijke en reële arbeid verricht zodat een beroep op dit artikel en ook het beroep op het arrest Saint-Prixreeds daarom niet kan slagen.
8. Volgens artikel 14, derde lid, van de Verblijfsrichtlijn leidt het beroep van een burger van de Unie op het socialebijstandsstelsel van een lidstaat niet automatisch tot een verwijderingsmaatregel. Uit punt 16 van de considerans van de Verblijfsrichtlijn, waarin deze bepaling is verduidelijkt, volgt dat verwijdering mogelijk is indien de vreemdeling een onredelijke belasting voor het socialebijstandsstelsel vormt. Uit dit punt van de considerans volgt ook dat, om te kunnen uitmaken of de burger van de Unie een onredelijke belasting voor het socialebijstandsstelsel vormt, de lidstaat alvorens hij een verwijderingsmaatregel neemt, dient na te gaan of de problemen van de vreemdeling van tijdelijke aard zijn, en daarbij rekening moet houden met de duur van het verblijf, de persoonlijke omstandigheden en het bedrag van de al uitgekeerde bijstand. Als de belangenafweging in het nadeel van de vreemdeling uitvalt, dan geldt nog steeds het uitgangspunt dat zijn verblijfsrecht van rechtswege is geëindigd vanaf het moment dat hij niet meer aan de vereisten voldeed. Als de belangenafweging in het voordeel van de vreemdeling uitvalt, leidt dit ertoe dat hij niet kan worden verwijderd en alsnog geacht wordt rechtmatig verblijf in Nederland te hebben.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder het belang van de Nederlandse staat heeft afgewogen tegen de individuele belangen van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiseres laten uitvallen. Verweerder heeft niet ten onrechte in het nadeel van eiseres meegewogen dat zij ten tijde van het bestreden besluit reeds één jaar en vier maanden bijstand ontving en dat eiseres sinds haar komst in Nederland nauwelijks heeft deelgenomen aan de arbeidsmarkt. Verweerder heeft verder kunnen tegenwerpen dat eiseres in de besluitvormingsfase niet heeft geantwoord op de vraag hoe zij in haar levensonderhoud gaat voorzien, zodat niet voorzienbaar is of de problemen van tijdelijke aard zijn. Verweerder heeft kunnen tegenwerpen dat eiseres 35 jaar oud is en zij zich pas op 31-jarige leeftijd in Nederland heeft gevestigd. Eiseres, [naam 1] en [naam 2] hebben de Oostenrijkse nationaliteit en hebben waarschijnlijk tot aan hun komst naar Nederland altijd in Oostenrijk gewoond. Eiseres heeft aangeven de Nederlandse taal nog te moeten leren. Daarom is niet gebleken dat er sprake is van een grote integratie in Nederland. De band met Nederland wordt minder groot geacht dan de band met Oostenrijk. Verweerder weegt verder mee dat eiseres naast bijstand ook huurtoeslag ontvangt, zodat zij ook op die manier een beroep doet op de algemene middelen. Verweerder heeft verder kunnen tegenwerpen dat niet gebleken is dat er omstandigheden zijn waardoor van eiseres niet mag worden verwacht dat zij in haar eigen onderhoud kan voorzien. Het minderjarige Nederlandse kind van eiseres, [naam 3] , is slechts 1 jaar en zes maanden oud. Zij is nog uiterst jong en verwacht kan worden dat zij zich makkelijk kan aanpassen bij een vertrek naar Oostenrijk. Er is niet gebleken van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Oostenrijk uit te oefenen.
8 EVRM
10. Eiseres voert verder aan dat verweerder ten onrechte niet ambtshalve heeft beoordeeld of zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om ambtshalve te beoordelen of eiseres in aanmerking komt een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM. Uit de uitspraak van de ABRvS van 21 februari 2019volgt dat in een situatie zoals die van eiseres verweerder de bevoegdheid heeft ambtshalve te beoordelen of een vreemdeling aanspraak heeft op een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM en niet dat verweerder daartoe ook verplicht is. Als eiseres haar aanspraak op verblijf met het oog op artikel 8 van het EVRM beoordeeld wil zien, kan zij een daartoe strekkende aanvraag indienen. Verweerder heeft haar daar in het bestreden besluit ook op gewezen.
12. Eiseres voert verder aan dat zij de feitelijke zorg en opvoeding heeft over haar minderjarige Nederlandse kind en dat zij daarop een beroep doet op het arrest Chavez-Vilchez. Volgens eiseres mag haar geen toegang worden geweigerd tot het Nederlandse grondgebied.
13. Het beroep van eiser op het arrest Chavez-Vilchez slaagt niet. Uit dit arrest volgt dat een derdelander een afgeleid verblijfsrecht ontleent aan het verblijfsrecht dat een Unieburger van rechtswege heeft op grond van artikel 20 van het VWEU, indien de weigering van verblijf aan die derdelander tot gevolg zou hebben dat de Unieburger gedwongen wordt het grondgebied van de Unie in zijn geheel te verlaten. Die situatie doet zich hier niet voor. Eiseres heeft de Oostenrijkse nationaliteit en is dus geen derdelander. Haar dochter met de Nederlandse nationaliteit kan eiseres in Oostenrijk bezoeken zonder dat zij gedwongen wordt het grondgebied van de Unie in zijn geheel te verlaten. Daarvoor is niet vereist dat eiseres (ook) een verblijfsrecht in Nederland heeft.
14. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte een terugkeerbesluit heeft uitgevaardigd, omdat eiseres wel voldoet aan de voorwaarden, nu zij actief werkzoekend is.
15. De rechtbank is gelet op hetgeen eerder is overwegen onder 4 tot en met 7 van oordeel dat deze beroepsgrond niet kan slagen.
16. Eiseres voert verder aan dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Eiseres had voldoende gronden aangevoerd, zodat haar bezwaar niet kon worden aangemerkt als kennelijk ongegrond.
17. De rechtbank overweegt dat op grond van vaste rechtspraak van de ABRvS verweerder met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van horen mag afzien indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat daartegen in bezwaar is aangevoerd, doet een dergelijke situatie zich hier voor en heeft verweerder kunnen afzien van horen.
Conclusie
18. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
19. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.