ECLI:NL:RBDHA:2021:17034

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
NL21.15152 en NL21.8155
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitstel van vertrek op grond van medische redenen en beoordeling van medische gegevens

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 28 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Marokkaanse eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) vanwege medische redenen. De aanvraag werd door de Staatssecretaris buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet tijdig de vereiste medische gegevens had ingediend. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 26 maart 2021 zijn aanvraag indiende, maar dat de Staatssecretaris deze op 27 mei 2021 buiten behandeling stelde. Eiser diende vervolgens medische gegevens in, maar deze waren op het moment van indiening ouder dan drie maanden, wat in strijd was met de vereisten van de Vreemdelingencirculaire (Vc). De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de ingediende medische gegevens niet voldeden aan de eisen, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om relevante en actuele medische gegevens te overleggen, en dat de termijn van drie maanden voor de ingediende gegevens strikt diende te worden nageleefd. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.15152 en NL21.8155
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen [eiser]eiser/verzoeker
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom).

Inleiding en procesverloop

Eiser/verzoeker (eiser) is geboren op [geboortedatum] 1983 en heeft de Marokkaanse nationaliteit.
Op 26 maart 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw1. Bij besluit van 27 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 27 augustus 2021 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het verzoek om voorlopige voorziening geldt daarom als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank/voorzieningenrechter (rechtbank) heeft het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening op 22 december 2021 op een hybride zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Chabab.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1 Vreemdelingenwet 2000.

Overwegingen

Vrijstelling griffierecht
1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Ter onderbouwing heeft eiser een verklaring ingediend waarin staat dat hij geen inkomen en vermogen heeft. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het verzoek moet worden toegewezen. Eiser wordt vrijgesteld van de verplichting om het griffierecht te betalen.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld omdat eiser niet binnen de daartoe geboden herstelverzuimtermijn de bewijsmiddelen heeft ingediend die op grond van paragraaf A3/7.2.4 van de Vc2 vereist zijn. Bij brief van 15 april 2021 (herstelverzuimbrief) heeft verweerder eiser namelijk in de gelegenheid gesteld om de volgende bewijsmiddelen in te dienen: ‘bijlage toestemmingsverklaring medische gegevens’ ten behoeve van de huisarts, ‘bijlage bewijs omtrent medische situatie vreemdeling’ ten behoeve van de cardioloog en de huisarts en de relevante medische gegevens van de cardioloog en de huisarts in reactie op de vragen van het BMA3. Bij brief van 12 mei 2015 heeft eiser gereageerd op de herstelverzuimbrief van verweerder en alsnog bewijsmiddelen ingediend, waaronder medische gegevens van de cardioloog van 29 december 2020. Omdat deze gegevens op het moment van indiening daarvan ouder waren dan drie maanden, heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de gegevens te oud zijn en niet voldoen aan de vereisten van paragraaf A3/7.2.4 van de Vc.
Juridisch kader
3. Het in deze zaak relevante juridische kader is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Over de medische gegevens van de cardioloog
4. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat de medische gegevens van de cardioloog op het moment van indiening daarvan ouder waren dan drie maanden. Het vereiste dat de medische gegevens niet ouder mogen zijn dan drie maanden, volgt namelijk niet uit het beleid en ook niet uit enig wettelijk voorschrift.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van artikel 6.1c van het Vb4 dient de vreemdeling bij een aanvraag om uitstel van vertrek de voor de beslissing relevante medische gegevens in. Verweerder heeft de term ‘relevante medische gegevens’ in dit wettelijke voorschrift nader uitgewerkt in paragraaf A3/7.2.4 van de Vc, onder 3 en ‘Ad 3’.5 In dit beleid is onder meer geregeld dat de medische gegevens een antwoord dienen te bevatten op alle vragen die het BMA heeft gesteld in haar brief aan de behandelaar(s). Deze brief maakt onderdeel uit van de bijlage ‘toelichting en bewijsmiddelen medische
2 Vreemdelingencircula ire 2000. 3 Bureau Medische Advisering. 4 Vreemdelingenbesluit 2000.
5 Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 oktober 2020,
ECLI:NL:RVS:2020:2448, rechtsoverweging 4.1.
omstandigheden’. In deze bijlage staat dat ‘het antwoord van de arts of behandelaar en de medische stukken niet ouder mogen zijn dan drie maanden’. Anders dan eiser heeft aangevoerd, is de genoemde termijn van drie maanden dus wel degelijk gebaseerd op een wettelijk voorschrift. Dat wettelijke voorschrift is uitgewerkt in beleid. De rechtbank acht dit beleid niet kennelijk onredelijk.
6. Eiser stelt voorts dat de termijn van drie maanden als bedoeld in A3/7.2.5 van de Vc niet op zijn situatie van toepassing is. Volgens hem heeft verweerder deze termijn daarom ten onrechte gehanteerd.
7. De rechtbank oordeelt als volgt. Het is op zich juist dat de termijn van drie maanden als genoemd in paragraaf A3/7.2.5 van de Vc strikt genomen niet op eiser van toepassing is. De termijn van drie maanden die in deze paragraaf is genoemd, heeft namelijk betrekking op de situatie waarin een vreemdeling al eerder medische stukken had ingediend. Déze stukken mogen (inmiddels) niet ouder zijn dan drie maanden. Deze situatie doet zich in het geval van eiser niet voor. Bij zijn aanvraag had hij namelijk in het geheel geen medische gegevens ingediend. Dat laat onverlet dat het uitgangspunt is dat relevante medische gegevens op het moment van indiening niet ouder mogen zijn dan drie maanden. Dit volgt uit paragraaf A3/7.2.4 van de Vc, zoals de rechtbank onder 5. al heeft toegelicht.
8. Eiser heeft vervolgens aangevoerd dat verweerder ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat de medische gegevens van de cardioloog op het moment van indiening daarvan ouder waren dan drie maanden. De termijn van drie maanden is volgens eiser niet van belang. Uit de medische gegevens van de cardioloog blijkt namelijk dat de behandeling die eiser nodig heeft nog drie jaar zal duren. De beschreven medische situatie is dus van voortdurende aard. Dat maakt de medische gegevens (blijvend) relevant. Het is dan niet van belang dat deze gegevens ouder zijn dan drie maanden.
9. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Uit paragraaf A3/7.2.4 van de Vc volgt dat de relevante medische gegevens (onder meer) informatie dienen te bevatten over de aard en de voortgang van de behandeling. Dergelijke informatie bevat de brief van de cardioloog van 29 december 2020 niet. In zoverre heeft verweerder zich dus terecht op het standpunt gesteld dat de medische gegevens onvoldoende actueel zijn, om als relevant te kunnen worden aangemerkt.
10. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder ten onrechte zelf heeft beoordeeld of eiser alle relevante medische gegevens heeft ingediend. Volgens eiser kan verweerder deze beoordeling niet maken, omdat verweerder daartoe de deskundigheid ontbreekt. Het had op de weg van het BMA gelegen om te beoordelen of de medische gegevens van de cardioloog voldoende actueel waren. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser verwezen naar paragraaf A3/7.2.5 van de Vc, naar een uitspraak van de ABRvS6 van 15 oktober 20207 en naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 20 maart 20188.
11. Naar het oordeel van de rechtbank faalt ook deze beroepsgrond. In paragraaf A3/7.2.5 van de Vc staat dat verweerder de vreemdeling om aanvullende informatie of
6 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
bewijsmiddelen vraagt, onder meer wanneer de relevante medische gegevens of overige bewijsmiddelen niet volledig zijn of in het geheel ontbreken. Het is in dit kader aan het BMA om te beoordelen of de relevante medische gegevens zijn aangeleverd. Naar het oordeel van de rechtbank deed deze situatie zich in het geval van eiser niet voor. Eiser heeft immers bij zijn aanvraag in het geheel geen medische gegevens ingediend. Er was dan ook bij het opstellen van de herstelverzuimbrief geen aanleiding voor verweerder om het BMA in te schakelen. Eiser heeft de medische gegevens van de cardioloog pas ingediend in reactie op de herstelverzuimbrief. Deze gegevens waren op het moment van indiening ouder dan drie maanden. Al hierom heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat eiser het bij de herstelverzuimbrief geconstateerde verzuim niet heeft hersteld.
12. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van de ABRvS van 15 oktober 2020, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De passage die eiser uit deze uitspraak heeft geciteerd, betreft de weergave van de tekst van paragraaf A3/7.2.5 van de Vc. Daarover heeft de rechtbank onder 10. geoordeeld. In de uitspraak wordt door de ABRvS geen oordeel gegeven over de vraag of de relevante medische gegevens wel of niet terecht aan het BMA ter beoordeling zijn voorgelegd. Ook de verwijzing van eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 20 maart 2018, leidt niet tot een ander oordeel. In de zaak die tot deze uitspraak heeft geleid, kon de betreffende vreemdeling niet binnen de herstelverzuimtermijn de ‘bijlage bewijs omtrent medische situatie vreemdeling’ van de cardioloog indienen. De cardioloog was niet meer werkzaam voor het ziekenhuis en zijn waarnemer weigerde om de bijlage in te vullen. De betreffende vreemdeling had dus niet de mogelijkheid om de gegevens tijdig aan verweerder te doen toekomen. De zaak verschilt daarmee van de zaak van eiser. Eiser heeft namelijk niet gesteld dat het voor hem niet mogelijk is om actuele medische gegevens van zijn eigen cardioloog in te dienen.
13. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder op grond van artikel 4:84 van de Awb9 had moeten afwijken van het vereiste dat de medische gegevens niet ouder mogen zijn dan drie maanden. Uit de gegevens van de cardioloog blijkt dat de behandeling naar verwachting tot eind 2023 zal voortduren. Gelet hierop en op de minimale overschrijding van de termijn van drie maanden, zijn de medische gegevens voldoende voor een reële beoordeling van zijn medische situatie, aldus eiser.
14. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Verweerder heeft mogen aanvoeren dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van het beleid had moeten afwijken. Van een minimale verstrijking van de termijn van drie maanden is geen sprake. De medische gegevens van de cardioloog waren op het moment van indiening ongeveer vierenhalve maand (19 weken en één dag) oud. Ook de informatie over de verwachte duur van de behandeling en het advies aan eiser om voorlopig niet te vliegen, zijn onvoldoende om de medische gegevens alsnog relevant te achten. Deze informatie en dit advies zeggen immers niks over eisers actuele medische situatie en over het beloop van de ingezette behandeling. Eiser heeft voorts niet aangevoerd dat het voor hem onmogelijk is om alsnog actuele medische gegevens van zijn cardioloog te verkrijgen.
9 Algemene wet bestuursrecht.
Over de medische gegevens van de huisarts
15. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat alleen advies aan het BMA wordt gevraagd indien
allegevraagde bewijsmiddelen zijn ingediend. Eiser heeft relevante medische gegevens van zijn huisarts overgelegd. Volgens hem had verweerder in ieder geval deze medische gegevens aan het BMA moeten voorleggen.
16. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Op grond van paragraaf A3/7.2.6 van de Vc vraagt verweerder geen advies aan het BMA als de vreemdeling incomplete of ontbrekende bewijsmiddelen als genoemd in paragraaf A3/7.2.4 van de Vc heeft overgelegd en hij deze niet heeft aangevuld. Het ligt daarbij op de weg van de vreemdeling om de bewijsmiddelen, waaronder relevante medische gegevens, in te dienen van álle behandelaars bij wie de vreemdeling onder behandeling is.10 Eiser had dus óók relevante (dus actuele) medische gegevens van zijn cardioloog moeten inbrengen. De medische gegevens die hij van zijn cardioloog had ingebracht, waren op het moment van indiening ouder dan drie maanden. Om die reden was er sprake van ontbrekende bewijsmiddelen als bedoeld in paragraaf A3/7.2.4 van de Vc. Verweerder was daarom niet gehouden om advies te vragen aan het BMA.
Conclusie
17. Het beroep is ongegrond. Het besluit om de aanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, blijft daarom overeind. Door dit oordeel is het niet meer nodig om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt om die reden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
10 Zie de uitspraak van de ABRvS van 9 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1170.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht Artikel 4:5
Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
(…)
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 64
Uitzetting blijft achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
Vreemdelingenbesluit 2000 Artikel 6.1c
De vreemdeling legt bij een verzoek om toepassing van artikel 64 van de Wet ten minste de voor de beslissing van Onze Minister relevante medische gegevens en overige bescheiden over.
Vreemdelingencirculaire 2000 Paragraaf A3/7.2.4
De vreemdeling legt bij de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw in ieder geval de volgende bewijsmiddelen over:
een ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring, niet ouder dan zes maanden, met vermelding van de behandelaar(s) bij wie de vreemdeling momenteel onder behandeling staat;
een gedagtekend en ondertekend schriftelijk bewijs van de medische behandelaar(s), niet
ouder dan zes weken op het moment waarop het bewijs overgelegd wordt, waaruit blijkt:
 de naam, het adres en het registratienummer van het register van Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg of het Nederlands Instituut van Psychologen van de behandelaar(s);
 welke medische klachten de vreemdeling heeft, waarvoor hij door de behandelaar(s) wordt behandeld;
 de datum van de start van de behandeling en als dit bekend is de verwachte einddatum van de behandeling.
3. relevante medische gegevens, dat wil zeggen meer gedetailleerde informatie over:
 de actuele klachten en diagnose die de behandelaar heeft geconstateerd;
 de medische voorgeschiedenis;
 de aard van de ingezette of in te zetten behandeling;
 de voorgeschreven medicatie (indien van toepassing);
 het beloop van de behandeling en de te verwachten duur ervan.
(…)
Ad. 3.
De relevante medische gegevens moeten aan alle volgende voorwaarden voldoen:
 afkomstig zijn van de behandelaar(s) van de vreemdeling;
 een antwoord bevatten op alle vragen die het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft gesteld in haar brief aan de behandelaar(s). Deze brief maakt onderdeel uit van de bijlage ‘toelichting en bewijsmiddelen medische omstandigheden’;
 geen antwoorden bevatten op andere vragen dan die gesteld door het BMA.
(…)
Paragraaf A3/7.2.5
De IND vraagt de vreemdeling of zijn gemachtigde in ieder geval om aanvullende informatie of bewijsmiddelen als:
 het aanvraagformulier niet volledig is ingevuld;
 de door de vreemdeling verstrekte informatie niet duidelijk is;
 de relevante medische gegevens of overige bewijsmiddelen niet volledig zijn of in het geheel ontbreken.
Het BMA beoordeelt in dit kader of de relevante medische gegevens zijn aangeleverd. Als het BMA oordeelt dat de vreemdeling niet alle relevante medische gegevens heeft overgelegd, dan meldt het BMA dit bij de IND.
De IND geeft schriftelijk aan de vreemdeling aan, welke gegevens ontbreken. De eerder ingestuurde medische stukken hoeft de vreemdeling niet opnieuw naar de IND te sturen. Als deze medische stukken ouder zijn geworden dan drie maanden dan moet de vreemdeling zorgen voor een actualisering van de medische stukken en deze naar de IND zenden.
De IND stelt de aanvraag buiten behandeling of wijst de aanvraag af als de vreemdeling niet binnen de door de IND gegeven termijn het verzuim heeft hersteld.
Paragraaf B1/3.4.1.3 Vc is van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf A3/7.2.6
Bij de beoordeling van de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64
Vw verzoekt de IND het BMA om een advies uit te brengen, als de IND dit op grond van de overgelegde bewijsmiddelen nodig acht om de aanvraag te beoordelen.
 De IND verzoekt het BMA in ieder geval niet om een advies uit te brengen als de
vreemdeling incomplete of ontbrekende bewijsmiddelen als genoemd in paragraaf A3/7.2.4 Vc overlegt en deze niet heeft aangevuld, ondanks dat de IND hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld.
(…).
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
28 december 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. R.J.A. Schaaf E. Kersten
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van
de Raad van State.