Overwegingen
1. Voor het toepasselijke wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de bijlage bij de uitspraak.
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Albanese nationaliteit. Zij verblijft sinds 2010 illegaal in Nederland. Uit de relatie met haar ex-partner, eveneens van Albanese nationaliteit, heeft zij drie minderjarige kinderen, respectievelijk geboren op
[geboortedatum], [geboortedatum] en [geboortedatum]. Het oudste kind heeft vanwege een taalontwikkelingsstoornis speciaal onderwijs en speciale begeleiding. De ex-partner is in 2017 wegens illegaal verblijf aangehouden en naar Albanië uitgezet. Eiseres heeft op
6 september 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier humanitair niet-tijdelijk.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet beschikt over een geldige machtiging voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking komt voor vrijstelling van dat vereiste (mvv-vereiste). Dit laatste geldt ook voor de kinderen. Daarnaast komt eiseres (met haar kinderen) niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRMen zijn er volgens verweerder geen bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat een geslaagd beroep kan worden gedaan op de hardheidsclausule.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en zijn standpunt gehandhaafd.
5. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ten onrechte in het nadeel van haar en de kinderen heeft laten uitvallen.
Eiseres en in het bijzonder haar kinderen, zijn buiten hun schuld in deze situatie terecht gekomen. Toen zij een relatie kreeg met haar ex-partner, had hij de Nederlandse nationaliteit, een eigen huis en een vaste baan en verzekerde hij haar te regelen dat zij in Nederland zou mogen blijven. Eiseres had geen reden om daaraan te twijfelen. Uit de overgelegde geboorteaangiftes van de twee oudste kinderen blijkt dat haar ex-partner de kinderen heeft aangegeven. Eiseres vernam pas bij de geboorteaangifte van haar jongste kind dat de gemeente geen informatie had over (legaal) verblijf van haar en de kinderen in Nederland. Ook toen verzekerde haar ex-partner haar dat hij ervoor zou zorgen dat het verblijf en de registratie van haar en de kinderen in orde zou worden gebracht. Eiseres begon pas aan de woorden van haar ex-partner te twijfelen, toen hij door de vreemdelingenpolitie werd opgepakt en naar Albanië werd teruggestuurd. Eiseres was eerder nooit naar een verblijfsvergunning gevraagd, ook niet bij de inschrijving van haar kinderen op school en andere activiteiten op lokaal, buurt- of clubniveau. Er kon worden volstaan met de naam, geboortedatum en het adres van het kind en soms het bankrekeningnummer voor afschrijving van de contributie.
Verder hebben eiseres en haar kinderen hier (in Nederland) een intensief en positief familieleven en een rijk en positief sociaal leven. Eiseres spreekt vloeiend Nederlands en is intensief betrokken bij de diverse activiteiten van de kinderen. Daarnaast is haar zoon vanwege een taalontwikkelingsstoornis aangewezen op speciaal onderwijs en speciale begeleiding. Er is tevergeefs getracht aan te tonen dat er in Albanië voor hem geen vergelijkbare voorzieningen zijn. Het is dan ook niet onredelijk dat de bewijslast in deze wordt omgedraaid en verweerder zou moeten aantonen dat de voorzieningen die voor hem noodzakelijk zijn in Albanië voorhanden zijn. In dit verband wordt verwezen naar hoofdstuk 8 van de werkinstructie van verweerder over de wijze waarop de belangen van het kind moeten worden meegewogen in zaken waar een beroep wordt gedaan op artikel 8 van het EVRM. Volgens eiseres is de taalontwikkelingsstoornis van haar zoon met de noodzaak tot speciaal onderwijs een bijzondere omstandigheid waardoor verweerder aan het gegeven dat zij geen rechtmatig verblijf heeft gehad toen zij het gezinsleven opbouwde, niet de door hem toegedachte en wellicht doorslaggevende waarde mag hechten. In dat kader wordt verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast woont de vader van de kinderen weliswaar in Albanië, maar verblijft hij elke zes maanden drie maanden in Nederland. Tijdens zijn verblijf in Nederland trekt hij veel met de kinderen op en helpt hij eiseres met de kinderen. Ter onderbouwing van het familieleven in Nederland en de taalontwikkelingsstoornis van de zoon wordt verwezen naar:
- verklaringen van [naam zus], de zus van eiseres, [dochter zus], de dochter van [naam zus] en [naam tante], de tante van vaderszijde;
- foto’s van de kinderen met hun neefjes en nichtjes;
- de verklaring van de logopediste bij Adelante die mede namens de spraak- en taalpatholoog is opgesteld.
6. De rechtbank overweegt het volgende.
7. Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mensen de jurisprudentie van de Afdelingvolgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het privéleven en familie- en gezinsleven een eerlijke balans ('fair balance') moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een eerlijke balans tussen enerzijds het belang van de vreemdeling en diens familie bij de uitoefening van het privéleven en familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn.
8. In het kader van de vraag of sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank alle van betekenis zijnde relevante feiten en omstandigheden bij zijn belangenafweging betrokken. Dat geldt ook voor de belangen van de kinderen.
9. Verweerder heeft daarbij in het nadeel van eiseres kunnen meewegen dat zij privéleven heeft opgebouwd, terwijl ze wist dat zij zonder verblijfsvergunning in Nederland verbleef. In dat verband is van belang dat eiseres in 2010 eerst met een geldig visum naar Nederland is gereisd en korte tijd later, na terugkeer naar Albanië, in Nederland is teruggekeerd zonder geldig visum. Eiseres wist daardoor dat zij onrechtmatig in Nederland verbleef. Zij heeft zich niet gemeld bij de gemeente of verweerder. Dat haar ex-partner haar vervolgens verschillende keren zou hebben toegezegd te ‘regelen’ dat zij – en nadien ook de kinderen – in Nederland zouden mogen blijven, maakt evenals de omstandigheid dat zij vóór zijn aanhouding en uitzetting in 2017 nooit eerder naar een verblijfsvergunning zou zijn gevraagd, niet dat zij niet verantwoordelijk gehouden kan worden voor het illegale verblijf.
10. De rechtbank verwijst verder naar het arrest van het EHRMin de zaak Butt tegen Noorwegen, waaruit kan worden afgeleid dat zwaarwegende redenen van migratiebeleid in beginsel aanleiding zijn om het gedrag van de ouders van een vreemdeling aan de desbetreffende vreemdeling toe te rekenen, in verband met het risico dat ouders gebruik maken van de positie van hun kinderen om een verblijfsrecht te verkrijgen.
11. Het feit dat eiseres nooit een verblijfsvergunning heeft gehad en familie- en privéleven is aangegaan tijdens haar illegaal verblijf, maakt dat zij hiermee verweerder voor een voldongen feit heeft gesteld. Uit vaste jurisprudentievolgt dat in een dergelijk geval slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden een verplichting rust op Nederland om de vreemdeling hier verblijf toe te staan.
12. Dat eiseres en de kinderen in Nederland privéleven, familie- en gezinsleven en een sociaal leven hebben opgebouwd, maakt dan ook niet dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in hun voordeel moet uitvallen.
13. In dat kader heeft verweerder van belang kunnen achten dat de banden van eiseres met Nederland minder sterk zijn dan haar banden met Albanië. Eiseres heeft immers langer in Albanië gewoond dan in Nederland. Zij spreekt de taal, is er geboren en getogen en is er bekend met de gebruiken en cultuur. Ook wonen haar ouders, een broer en zus, en vrienden van haar in Albanië waardoor sprake is van een sociaal netwerk. Wat de kinderen betreft heeft verweerder daarbij kunnen betrekken dat hun banden met Albanië weliswaar beperkter zijn, aangezien zij in Nederland zijn geboren en getogen, ze de Nederlandse taal spreken en hier geworteld zijn geraakt, maar dat ook voor hen geldt dat zij in Albanië familie hebben wonen, waaronder hun vader. Daarnaast zijn de kinderen tot aan het vertrek van hun vader (in 2017) opgegroeid in een Albanees gezin, waardoor ze enige kennis hebben meegekregen van de taal, cultuur en gebruiken. Dat de kinderen de Albanese taal niet spreken, betekent niet dat zij de taal niet kunnen leren of dat er problemen ontstaan bij een vertrek met eiseres naar Albanië om aldaar samen een nieuw bestaan op te bouwen. Temeer nu eiseres ter zitting heeft verklaard thuis met de kinderen de moedertaal / Albanees te spreken. Verweerder heeft daar verder bij kunnen betrekken dat de kinderen nog jong zijn, jonge kinderen zich gemakkelijker aanpassen aan een nieuwe situatie en er geen redenen zijn om aan te nemen dat door hun vertrek naar Albanië grote problemen ontstaan in hun ontwikkeling. Daarbij kunnen de sociale contacten in Nederland ook vanuit Albanië worden onderhouden via telefoon / internet.
14. Ten aanzien van de taalontwikkelingsstoornis van de zoon en het feit dat hij daarvoor speciaal onderwijs volgt en speciale begeleiding heeft, heeft verweerder aannemelijk geacht dat daardoor sprake is van een bijzondere binding met Nederland. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich echter op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er voor hem bij terugkeer in Albanië geen speciaal of vergelijkbaar onderwijs mogelijk is. Uit de verklaring in het dossier van de autoriteiten in Kurbin te Albanië waarin wordt vermeld dat er in die gemeente geen speciaal onderwijs beschikbaar is, volgt immers niet dat dit geldt voor heel Albanië. Ook de gestelde vruchteloze speurtocht van eiseres op internet naar speciaal of vergelijkbaar onderwijs in Albanië is daarvoor onvoldoende. Volgens vaste jurisprudentieis het bovendien aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat de uitzetting in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Het is dus ook aan eiseres om aannemelijk te maken dat er vanwege de taalontwikkelingsstoornis van haar zoon een objectieve belemmering bestaat om het familie- en gezinsleven in Albanië uit te oefenen. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet dat de bewijslast thans zou moeten worden omgedraaid dan wel dat de taalontwikkelingsstoornis van haar zoon moet worden aangemerkt als een zeer uitzonderlijke omstandigheid die maakt dat op Nederland de verplichting rust eiseres en de kinderen hier verblijf toe te staan.
15. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat hij bij de afweging tussen enerzijds het algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid en anderzijds het persoonlijk belang van eiseres en haar minderjarige kinderen bij de uitoefening van hun privéleven en familie- en gezinsleven hier te lande aan het algemeen belang doorslaggevend gewicht toekent. Daarbij heeft verweerder voldoende rekenschap gegeven van de belangen van de kinderen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de afwijzing van de aanvraag van eiseres niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Er bestaat geen aanleiding voor proceskostenveroordeling.