ECLI:NL:RBDHA:2021:17325

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
NL21.5569
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument EU/EER op basis van artikel 20 VWEU en arrest Chavez-Vilchez

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Marokkaanse man, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER om bij zijn twee minderjarige kinderen in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris, die stelde dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor een afgeleid verblijfsrecht op basis van artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) en het arrest Chavez-Vilchez. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 25 oktober 2021, waarbij de echtgenote en zoon van de eiser aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken verrichtte voor zijn kinderen, die in Nederland verbleven, terwijl hij zelf in Marokko woonde. De rechtbank benadrukte dat de zorg- en opvoedingstaken voornamelijk door de echtgenote van de eiser werden uitgevoerd. De eiser had weliswaar dagelijks contact met zijn kinderen via digitale middelen, maar dit voldeed niet aan de vereiste voorwaarde van daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken met een meer dan marginaal karakter. Bovendien was er geen bewijs dat de kinderen gedwongen zouden worden het grondgebied van de EU te verlaten als aan de eiser geen verblijfsrecht werd verleend.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag van de eiser terecht had afgewezen, omdat niet was aangetoond dat er een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestond tussen de eiser en zijn kinderen dat deze gedwongen zouden worden om Nederland te verlaten. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.5569

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2021 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. B. Anik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. R. de Groot).

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER voor verblijf bij zijn twee minderjarige kinderen, afgewezen.
Bij besluit van 16 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2021 op zitting behandeld. [persoon A] (de echtgenote van eiser) en [persoon B] (de zoon van eiser) zijn verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiser. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Achtergrond van de aanvraag
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1963 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij is eerder op 21 februari 1996 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij (toenmalige) partner’, laatstelijk verlengd tot
21 februari 1998. Eiser is op 13 november 1996 veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden. Bij besluit van 19 augustus 1998 is hij door verweerder als ongewenst vreemdeling verklaard.
1.1.
Eiser is op [datum] 1998 in het huwelijk getreden met zijn huidige echtgenote. Uit dit huwelijk zijn vier kinderen geboren, namelijk [persoon C] op [geboortedatum] 2000, [persoon D] op [geboortedatum] 2002, [persoon E] op [geboortedatum] 2006 en [persoon F] op [geboortedatum] 2008. De echtgenote en de kinderen van eiser hebben allen de Nederlandse nationaliteit en wonen in Nederland. Eiser stelt dat hij vanwege de ongewenstverklaring sinds 28 juli 2000 in Marokko verblijft.
1.2.
Op 28 mei 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend om afgifte van een verblijfsdocument waaruit blijkt dat hij een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) en het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie [1] . Daarnaast heeft eiser verweerder verzocht om de ongewenstverklaring op te heffen.
1.3.
Met de aanvraag heeft eiser de volgende stukken meegestuurd:
  • een begeleidend schrijven van de gemachtigde van eiser;
  • een kopie van het Nederlandse paspoort van de echtgenote van eiser;
  • een kopie van het Marokkaanse paspoort van eiser;
  • een kopie van het verlopen Marokkaanse paspoort van eiser;
  • de akten van geboorte van de vier kinderen van eiser;
  • een uittreksel Basisregistratie Personen van 20 april 2020;
  • de huurovereenkomst van de echtgenote van eiser;
  • een brief van Portaal van 24 april 2020 over de huurprijs per 1 juli 2020 gericht aan de echtgenote van eiser;
  • een besluit van de gemeente Utrecht inzake verplichtingen in het kader van de Participatiewet gericht aan de echtgenote van eiser;
  • het behandelplan van [persoon D];
  • een bestuurlijke verklaring van het Marokkaanse Ministerie van Buitenlandse zaken;
  • een verklaring afgegeven door de gouverneur van de provincie Tetouan in Marokko;
  • een verklaring grensoverschrijding inzake controle grensoverschrijdingen bij de Marokkaanse grenspost;
  • een uittreksel Justitiële documentatie uit Marokko.
1.4.
Bij besluit van 10 november 2020 heeft verweerder het verzoek van eiser tot opheffing van de ongewenstverklaring ingewilligd.
Standpunt van verweerder
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser bij het primaire besluit afgewezen en die afwijzing bij het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich daarbij allereerst op het standpunt dat eiser niet onder de reikwijdte van het arrest Chavez-Vilchez valt, omdat hij zijn hoofdverblijf niet in Nederland heeft, maar in Marokko. Reeds hierom komt eiser volgens verweerder niet in aanmerking voor afgifte van een document EU/EER. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat uit de bij de aanvraag overgelegde stukken niet kan worden afgeleid dat eiser ten tijde van de besluitvorming daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken verricht ten behoeve van referenten. Eiser heeft volgens verweerder evenmin aangetoond dat sprake is van een dusdanige afhankelijkheidsverhouding tussen hem en referenten dat referenten gedwongen worden het grondgebied van de Europese Unie (EU) te verlaten als het gevraagde document niet aan eiser wordt verstrekt. Omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken ten behoeve van referenten verricht, vormt het besluit dan ook geen ontzegging van een effectief genot van artikel 7 en artikel 24 van het EU Handvest, aldus verweerder. Eiser kan volgens verweerder derhalve geen geslaagd beroep doen op het arrest Chavez-Vilchez en komt niet in aanmerking voor afgeleid verblijfsdocument op grond van artikel 20 van het VWEU.
Standpunt van eiser
3. Eiser betoogt dat verweerder zijn aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER voor verblijf bij referenten ten onrechte heeft afgewezen. Eiser voert allereerst aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hij niet onder de reikwijdte van het arrest Chavez-Vilchez valt vanwege zijn verblijf buiten Nederland. Volgens eiser is hij altijd actief betrokken geweest in het leven van al zijn vier kinderen. Hij heeft vrijwel dagelijks via Skype of een ander (digitaal) medium contact met zijn kinderen. Tijdens deze gesprekken bespreekt eiser met hen de gang van zaken, bijvoorbeeld school- of andere activiteiten. Daarnaast ondersteunt eiser zijn kinderen ook op emotioneel vlak en bij het nemen van beslissingen. Omdat eiser op afstand verblijft kan hij zijn kinderen niet fysiek ondersteunen. Eiser stelt dat referenten gebaat zijn bij eisers aanwezigheid in Nederland en het recht hebben om op te groeien in aanwezigheid van hun twee ouders. Eiser voert voorts aan dat verweerder geen rekening heeft gehouden met zijn individuele omstandigheden. Eiser wijst in dit verband op het feit dat hij Nederland heeft moeten verlaten vanwege de ongewenstverklaring. Hij heeft hierdoor niet bij zijn gezin in Nederland kunnen verblijven. Het is volgens eiser onbegrijpelijk dat verweerder zich op het standpunt stelt dat het gezin er niet voor heeft gekozen om het gezinsleven in Marokko voort te zetten. Eiser wijst erop dat al zijn kinderen in Nederland zijn geboren en nooit in Marokko hebben gewoond. Verder voert eiser aan dat verweerder onvoldoende kenbaar heeft gemotiveerd hoe hij de belangen van referenten bij de besluitvorming heeft betrokken. Eiser stelt dat zijn kinderen een uitzonderlijke band met hem hebben en zij de behoefte hebben uitgesproken dat eiser bij hen komt te wonen. Eiser stelt ook dat zijn kinderen vanwege zijn afwezigheid psychische klachten hebben ontwikkeld. Eiser heeft in dit verband het behandelplan [persoon D] overgelegd. Volgens eiser heeft zijn vertrek tot afbreuk van de emotionele ontwikkeling van de toen minderjarige [persoon D] geleid. Verweerder heeft hieraan onvoldoende gewicht toegekend. [persoon D] is inmiddels weliswaar meerderjarig, maar dat laat onverlet dat eiser nog twee minderjarige kinderen heeft waarvan het mogelijk is dat zij ook psychische klachten kunnen ontwikkelen. Eiser verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 13 januari 2021 [2] . Eiser stelt daarbij dat hij voldoende objectieve stukken heeft overgelegd waarin inzicht wordt gegeven in de lichamelijke en emotionele ontwikkeling van [persoon D] en de mate van affectieve relatie tussen eiser en [persoon D] en de risico’s voor het evenwicht van [persoon D] en eventueel de andere kinderen. Tot slot heeft eiser ter onderbouwing van zijn aanvraag twee verklaringen van zijn schoonzussen, [persoon G] en [persoon H], overgelegd.
Oordeel van de rechtbank
4. Eiser betoogt dat het verweerschrift van verweerder van 20 oktober 2021 buiten beschouwing moet worden gelaten wegens strijd met de goede procesorde. De rechtbank ziet daar geen aanleiding toe. In de eerste plaats heeft eiser voor de zitting het verweerschrift ontvangen en op de zitting inhoudelijk kunnen reageren op het verweerschrift. Bovendien heeft verweerder in het verweerschrift gereageerd op de twee verklaringen die eiser op 13 oktober 2020 heeft ingediend. Behoudens de reactie op de verklaringen staan er in het verweerschrift geen (omvangrijke) nieuwe feiten nieuwe omstandigheden of nieuwe juridische standpunten waardoor eiser wordt benadeeld. Daarnaast is het verweerschrift niet zodanig veelomvattend dat sprake is van strijd met de goede procesorde. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het door verweerder ingediende verweerschrift niet in strijd met de goede procesorde en laat het verweerschrift toe.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich in het verweerschrift op het standpunt stelt dat het enkele feit dat eiser buiten Nederland verblijft onvoldoende basis vormt voor de conclusie dat eiser buiten de reikwijdte van het arrest Chavez-Vilchez valt. De rechtbank begrijpt hieruit dat verweerder het verblijf van eiser buiten Nederland niet meer ten grondslag legt aan de weigering tot afgifte van het document EU/EER legt. De beroepsgrond van eiser dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hij niet onder de reikwijdte van het arrest Chavez-Vilchez, kan daarom onbesproken blijven.
6. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een afgeleid verblijfrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez.
7. Uit het arrest Chavez-Vilchez vloeit voort dat een ouder die onderdaan is van een derde land een van zijn minderjarig kind, dat EU-burger is, afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU heeft, indien weigering van een verblijfsrecht aan die ouder tot gevolg heeft dat het kind gedwongen zal zijn die ouder te volgen naar een derde land en daarmee het grondgebied van de EU dient te verlaten. Uit de rechtsoverwegingen 75 tot en met 78 van het arrest volgt dat de vreemdeling die meent een dergelijk afgeleid verblijfsrecht te hebben, gegevens moet overleggen waaruit blijkt dat hij dit verblijfsrecht heeft. Het is vervolgens aan verweerder om op basis van deze overgelegde gegevens te onderzoeken of er een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen de vreemdeling en zijn kind bestaat dat bij een weigering om aan de vreemdeling een verblijfsrecht toe te kennen, het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de Unie in zijn geheel te verlaten.
7.1.
Bij de beoordeling van aanvragen waarbij een beroep wordt gedaan op het arrest Chavez-Vilchez, maakt verweerder gebruik van het beleid dat is neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), waarin vier cumulatieve voorwaarden worden genoemd waaraan moet worden voldaan voor het verkrijgen van een verblijfsrecht.
De vier voorwaarden zijn:
de vreemdeling moet zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart. Als de vreemdeling hieraan niet kan voldoen, moet hij zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantonen met andere middelen;
de vreemdeling heeft een minderjarig kind (dat wil zeggen: beneden de achttien jaar) dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;
de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; en
tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.
7.2.
In deze zaak verschillen partijen onder andere van mening over de laatste twee voorwaarden, namelijk de voorwaarde dat eiser daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van referenten verricht en de voorwaarde dat tussen eiser en referenten een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat, dat referenten de EU moeten verlaten als eiser geen verblijfsrecht krijgt. Zorg- en/of opvoedingstaken met een marginaal karakter worden niet als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind aangemerkt, tenzij dit de vreemdeling niet is aan te rekenen. Verder betrekt verweerder bij de beoordeling of sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de EU te verlaten alle relevante omstandigheden. In het bijzonder betrekt verweerder de leeftijd van het kind, zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling, de mate van zijn affectieve relatie zowel met de Nederlandse ouder als met de vreemdeling, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan als het van deze laatste zou worden gescheiden. In recente rechtspraak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [3] bevestigd dat het in eerste instantie aan een vreemdeling is om de gegevens te verschaffen die aantonen dat een daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez bestaat.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser niet heeft aangetoond dat sprake is van daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van referenten. De overgelegde stukken waarop het bestreden besluit is gebaseerd zijn onvoldoende om eisers stelling te ondersteunen dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken verricht. Uit deze stukken blijkt weliswaar dat eiser de vader is van twee minderjarige Nederlandse kinderen en dat hij met hun moeder is gehuwd, maar daarmee is echter, naar het oordeel van de rechtbank, niet aangetoond dat eiser ten aanzien van referenten ook daadwerkelijk zorg- en opvoedingstaken verricht. Daarnaast heeft verweerder bij de beoordeling kunnen betrekken dat eiser al vóór de geboorte van referenten in Marokko verblijft, referenten altijd in Nederland hebben verbleven en dat de zorg- en opvoedingstaken ten behoeve van referenten altijd door de echtgenote van eiser zijn verricht. De stelling van eiser dat hij vrijwel dagelijks contact heeft met zijn kinderen via Skype of een ander digitaal medium en hij tijdens deze contacten de gang van zaken met de kinderen bespreekt, hen emotioneel ondersteunt en hen helpt bij het nemen van beslissingen, is ook onvoldoende om te spreken van daadwerkelijke zorg- en/ of opvoedingstaken. Eiser heeft immers niet onderbouwd wat de concrete invulling is van de contacten en de omgang met referenten. Van eiser mag worden verwacht dat hij meer stukken indient, die concreet aantonen dat hij zorg- en opvoedingstaken verricht. De omstandigheid dat eiser vanwege de ongewenstverklaring in Marokko verblijft terwijl referenten in Nederland verblijven, heeft naar het oordeel van de rechtbank geen relevante betekenis bij de onderhavige beoordeling. Om verblijfsrecht te kunnen ontlenen aan het arrest Chavez-Vilchez, moet worden aangetoond dat eiser op dit moment aan de voorwaarden voldoet en dus dat hij op dit moment zorg- en/of opvoedingstaken verricht met een meer dan marginaal karakter waardoor zijn minderjarige kinderen feitelijk gedwongen worden het grondgebied van de EU te verlaten als aan hem geen verblijfsrecht wordt toegekend. Zoals hiervoor is overwogen, stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat daarvan niet is gebleken.
8.1.
Eiser heeft met de twee verklaringen van zijn schoonzussen evenmin aangetoond dat hij daadwerkelijk zorg- en opvoedingstaken verricht ten behoeve van referenten. Uit de verklaringen blijkt weliswaar dat de kinderen eiser missen, zij moeite hebben met de afwezigheid van eiser en dat beide schoonzussen de echtgenote van eiser zoveel als mogelijk ondersteunen bij de zorg- en opvoedingstaken van referenten, maar uit deze verklaringen blijkt niet of en zo ja, welke zorg- en opvoedingstaken eiser concreet ten behoeve referenten verricht en met welke frequentie. Dit geldt eveneens ten aanzien van de verklaringen van de echtgenote en de zoon van eiser ter zitting. De verwijzing van eiser ter zitting naar de uitspraak van de Afdeling van 17 september 2021 [4] treft geen doel. Nog daargelaten of voornoemde verklaringen als objectief zijn aan te merken, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser uit deze verklaringen niet blijkt dat eiser meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken verricht ten behoeve van referenten. De rechtbank merkt in dit verband op dat de bewijslast in eerste instantie bij eiser ligt.
8.2.
Nu eiser niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken met een meer dan marginaal karakter verricht voor referenten, heeft verweerder al om deze reden de aanvraag van eiser af kunnen wijzen. Eiser voldoet namelijk niet aan de derde voorwaarde gesteld in paragraaf B10/2.2 onder c van de Vc 2000.
8.3.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser niet heeft aangetoond dat sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding tussen hem en referenten dat referenten gedwongen zullen zijn om het grondgebied van de EU te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd. Zoals in 8 overwogen verblijft eiser al vóór de geboorte van referenten buiten Nederland. Referenten hebben altijd samen met hun moeder gewoond en zijn ook door haar verzorgd en opgevoed. Zij heeft altijd de belangrijkste rol in de zorg- en opvoedingstaken gehad en heeft nog steeds de dagelijkse zorg voor referenten. Hoewel de rechtbank eiser volgt in zijn standpunt dat de aanwezigheid van beide ouders bevorderlijk is voor een kind en dat kan worden aangenomen dat een scheiding van referenten met eiser enige impact op hen zal hebben op, is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat een weigering van een verblijfsrecht aan hem zal leiden tot een (te) ingrijpende verstoring van de lichamelijke en/of emotionele ontwikkeling of het evenwicht van referenten. Dat het voor de ontwikkeling en het evenwicht van referenten wenselijk zou zijn dat eiser – als vader en mannelijk rolmodel – bij hen kan blijven, is begrijpelijk maar onvoldoende om aan te nemen dat referenten gedwongen zouden zijn om het grondgebied van de Unie te verlaten indien aan eiser geen verblijfsrecht wordt toegekend. [5] Dat referenten al psychische klachten vertonen, zoals ter zitting is gesteld, heeft eiser niet met stukken onderbouwd. Het behandelplan van [persoon D] is hiervoor onvoldoende, temeer nu het behandelplan geen betrekking heeft op referenten. Daarnaast wijst verweerder terecht op het feit dat [persoon D] inmiddels meerderjarig is, waardoor zijn persoonlijke situatie niet bij deze besluitvorming (in het kader van het arrest Chavez-Vilchez) kan worden betrokken.
8.4.
Nu eiser niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken ten behoeve van referenten verricht, was verweerder, naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden het in (punten 77 en 78 van) het arrest Chavez-Vilchez bedoelde onderzoek te verrichten.
8.5.
Tot slot overweegt de rechtbank dat het belang van het kind door verweerder wordt meegenomen in de beoordeling van de afhankelijkheidsverhouding. Wanneer de afhankelijkheidsverhouding niet nader onderbouwd wordt, zoals in dit geval, komt verweerder niet toe aan een dergelijke toetsing. Er zijn door eiser te weinig gegevens overgelegd om te kunnen beoordelen hoe eiser betrokken is geweest en betrokken is in het leven van referenten en hoe zijn relatie is met referenten.
Conclusie
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij op dit moment meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken verricht en dat niet is gebleken van een zodanige afhankelijkheidsverhouding tussen eiser en zijn twee minderjarige kinderen dat zij gedwongen worden het grondgebied van de EU te verlaten als aan hem een verblijfsrecht wordt geweigerd. Verweerder heeft de aanvraag van eiser om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER daarom terecht afgewezen.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.V.D.P. Martina, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Arrest van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
3.Zie de uitspraak van 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:789.
5.Zie rechtsoverweging 74 van het arrest K.A. van het Hof van Justitie van 8 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:308.