ECLI:NL:RBDHA:2021:2023

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
AWB 20/4367
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument op basis van marginale zorgtaken en openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een Iraakse man, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van zijn verblijf bij zijn minderjarige Nederlandse zoon. De staatssecretaris had deze aanvraag afgewezen, met als argument dat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken voor zijn zoon verrichtte. Eiser voerde aan dat hij wel degelijk zorg voor zijn zoon droeg, maar de rechtbank oordeelde dat de door eiser verrichte taken als marginaal werden beschouwd. De rechtbank baseerde haar oordeel op het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin is bepaald dat EU-burgers het recht op verblijf niet mag worden ontzegd als zij zorgdragen voor hun minderjarige kinderen die in de EU verblijven. De rechtbank concludeerde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd van zijn betrokkenheid bij de opvoeding van zijn zoon en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van een situatie die bescherming onder het EU-recht rechtvaardigde. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4367

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.E.M. van Wingerden).

Procesverloop

In het besluit van 19 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
In het besluit van 20 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden per Skypeverbinding op 11 februari 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1960 en heeft de Iraakse nationaliteit. Op
12 december 2018 heeft eiser een aanvraag ingediend tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000, waaruit een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 10 mei 2017 (ECLI:EU:C:2017:354) blijkt. Hij beoogt verblijf bij zijn minderjarige Nederlandse zoon.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. Eiser heeft onder meer niet aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken voor zijn zoon verricht. Daarnaast heeft verweerder eiser gelet op artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag tegengeworpen dat hij een actuele bedreiging voor de openbare orde is.
3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en voert het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte geconcludeerd dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. Uit de brief van de gezinscoach van Centrum Jeugd en Gezin Den Haag volgt dat eiser zorg- en opvoedtaken verricht voor zijn zoon. Uit het feit dat de zoon zegt zijn vader nooit te willen missen, blijkt een afhankelijkheidssituatie die alleen maar tot stand heeft kunnen komen door wezenlijke betrokkenheid van eiser bij de opvoeding van zijn zoon. Voorts heeft verweerder ten onrechte geoordeeld dat eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor fundamentele belangen van de Nederlandse samenleving. Ten slotte heeft eiser een beroep gedaan op artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Verweerder heeft gemotiveerd op de beroepsgronden gereageerd.
5. Op de specifieke argumenten van partijen gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Beoordelingskader
6.1.
Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat artikel 20 van het VWEU zich verzet tegen nationale maatregelen die tot gevolg hebben dat EU-burgers het effectieve genot wordt ontzegd van de belangrijkste aan hun status van EU-burger ontleende rechten. Een dergelijke situatie ontstaat wanneer een onderdaan van een derde land het recht wordt ontzegd te verblijven in een EU-lidstaat waar zijn minderjarige kinderen, die burgers zijn van die lidstaat en te zijnen laste komen, verblijven.
6.2.
Het beleid van verweerder over de uitvoering van het arrest Chavez-Vilchez is neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 en luidt als volgt:

Een vreemdeling heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
[…];
c. de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; [...]
Ad. c.
De IND merkt zorg- en/of opvoedingstaken met een marginaal karakter niet aan als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind, tenzij het marginale karakter van de zorg- en/of opvoedingstaken de vreemdeling niet is aan te rekenen. Dit wordt de vreemdeling niet aangerekend als hij/zij kan aantonen dat de andere ouder de omgang met het kind frustreert.”
Marginale zorgtaken
7. Op vragen van de rechtbank ter zitting heeft verweerder toegelicht dat niet in zijn algemeenheid kan worden aangegeven wanneer zorgtaken marginaal zijn en wanneer deze het marginale karakter overstijgen. Het gaat immers om het totaalplaatje. Verweerder bekijkt daarbij of de verrichte zorg- en/of opvoedingstaken een structureel karakter hebben. Met andere woorden: wat is de rol van een vreemdeling in het gehele leven van zijn minderjarige kind? Het is aan de vreemdeling om die rol met bewijsstukken aan te tonen. De rechtbank is van oordeel dat deze uitleg van verweerder in lijn is met het arrest Chavez-Vilchez (zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1235).
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken verricht. Eiser heeft een brief van de gezinscoach van Centrum Jeugd en Gezin Den Haag overgelegd waarin de gezinscoach heeft opgeschreven wat hij heeft gezien. De gezinscoach heeft aangegeven dat eiser met zijn zoon ontbijt, hem helpt met aankleden en activiteiten met hem onderneemt zoals naar de speeltuin gaan. In de brief staat dat de gezinscoach sinds een jaar bij het gezin betrokken is. De rechtbank is het met verweerder eens dat uit deze brief niet blijkt dat eiser meer dan marginale zorgtaken voor zijn zoon verricht. Niet is immers gebleken dat eiser in de periode vanaf de geboorte van zijn zoon op 13 december 2012 tot het moment van erkenning op 10 mei 2019 een rol in het leven van zijn zoon heeft gespeeld. Van het structureel uitvoeren van zorgtaken door eiser is dan ook niet gebleken. Verweerder heeft zich gelet op het totaalplaatje terecht op het standpunt gesteld dat eiser slechts marginale zorgtaken verricht. De overige overgelegde stukken leiden niet tot een ander oordeel. Dat geldt ook voor de enkele verklaring van de zoon van eiser dat hij zijn vader nooit zou willen missen.
De beroepsgrond slaagt niet. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de beroepsgrond van eiser over de afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn zoon (zie de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2409, en de hierboven genoemde uitspraak van 20 mei 2020).
Openbare orde / artikel 1F Vluchtelingenverdrag
9. Op grond van het voorgaande heeft verweerder reeds terecht de afwijzing van de aanvraag in bezwaar gehandhaafd. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de bespreking van de overige door eiser aangevoerde beroepsgronden ten aanzien van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.
Artikel 3 van het EVRM
10. Voorts slaagt het beroep van eiser op artikel 3 van het EVRM niet. De vraag of eiser al dan niet terug kan naar zijn land van herkomst omdat hij daar een reëel risico loopt op behandeling in strijd met die bepaling, gaat buiten deze procedure om. De nu voorliggende zaak betreft immers een aanvraag voor een verblijfsdocument op grond van het Unierecht, terwijl wat eiser stelt bij uitstek thuishoort in de asielprocedure.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.