ECLI:NL:RBDHA:2021:2027

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
AWB 20/3178
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afsluitingsregeling en het gelijkheidsbeginsel in asielaanvragen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2021, hebben eisers, allen met de Indonesische nationaliteit, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De aanvraag was afgewezen op basis van de Afsluitingsregeling, omdat eisers nooit een asielaanvraag hebben ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet voldoen aan de voorwaarden van de Afsluitingsregeling, die vereist dat er een asielprocedure heeft plaatsgevonden. Tijdens de zitting op 11 februari 2021, waar de eisers niet aanwezig waren, maar hun gemachtigde wel, heeft de rechtbank hen gevraagd naar hun asielaanvragen, waarop zij ontkennend antwoordden. Dit bevestigde dat zij nooit in een asielprocedure hebben gezeten.

Eisers hebben betoogd dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, omdat in vergelijkbare gevallen wel verblijfsvergunningen zijn verleend. De rechtbank oordeelde echter dat de door eisers genoemde gevallen niet vergelijkbaar zijn, aangezien in die gevallen wel een asielaanvraag was ingediend. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht heeft gesteld dat er geen sprake is van gelijke gevallen en dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun situatie gelijk te stellen is aan die van kinderen die na de asielprocedure van hun ouders zijn geboren.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder niet verplicht was om eisers te horen in bezwaar, omdat het duidelijk was dat hun bezwaren niet tot een andere beslissing konden leiden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3178

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] ,

V-nummer: [V-nummer 1]
[eiser 2] ,
V-nummer: [V-nummer 2]
[eiser 3] ,
V-nummer: [V-nummer 3]
[eiser 4] ,
V-nummer: [V-nummer 4]
allen te [woonplaats] ,
eisers
(gemachtigde: mr. M.J. Baaij),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.E.M. van Wingerden).

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Bij besluit van 24 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 11 februari 2021 via een Skypeverbinding. Eisers waren er niet, maar hun gemachtigde wel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eisers hebben de Indonesische nationaliteit. Zij hebben de aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning ingediend op grond van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen (Afsluitingsregeling). [eiser 1] is de hoofdpersoon. De anderen zijn haar gezinsleden.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Volgens hem voldoen eisers niet aan de Afsluitingsregeling. Zij hebben namelijk nooit een asielaanvraag ingediend. In bezwaar heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd.
3. In beroep gaat het vooral om de vraag of verweerder in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel.
Wat zijn de regels?
4. De relevante passage uit de Afsluitingsregeling staat in de bijlage. De bijlage is onderdeel van de uitspraak.
Wat vinden eisers en verweerder in beroep?
5. Eisers zijn van mening dat zij een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel kunnen doen. Zij hebben meerdere concrete gevallen genoemd waarin verweerder verblijfsvergunningen heeft verleend op grond van (een van de varianten van) de Afsluitingsregeling of de overgangsregeling. In die gevallen was het kind geboren na afronding van de asielprocedure van de ouder(s) of was er geen asielaanvraag ingediend. Volgens eisers meet verweerder met twee of meer maten. Verder heeft verweerder eisers ten onrechte niet in bezwaar gehoord.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van gelijke gevallen. Eisers hebben namelijk geen asielaanvraag ingediend, terwijl dat in alle gevallen die zij noemen wel zo was. Volgens verweerder heeft hij mogen afzien van het horen in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Het gelijkheidsbeginsel
7. Het gelijkheidsbeginsel vereist dat verweerder een consistent en doordacht beleid voert. Verweerder moet welbewust richting geven en dus een algemene gedragslijn volgen in vergelijkbare gevallen. Degene die zich op het gelijkheidsbeginsel beroept, moet daartoe concrete gevallen noemen. Dan moet verweerder motiveren waarom geen sprake is van gelijke gevallen.
8. De rechtbank heeft op zitting aan eisers gevraagd of zij op enig moment in Nederland een asielaanvraag hebben ingediend. Die vraag hebben zij ontkennend beantwoord. Dit betekent dat eisers nooit in een asielprocedure hebben gezeten. Daarmee voldoen zij niet aan de Afsluitingsregeling. [1]
In de concrete gevallen die eisers hebben genoemd, was wel sprake van een asielprocedure. Anders dan eisers ziet de rechtbank geen reden om hun situatie gelijk te stellen aan die van kinderen die na de asielprocedure van hun ouders zijn geboren. Het is immers juist de asielprocedure die het onderscheidende criterium is voor toepassing van de Afsluitingsregeling. [2] Verweerder heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van gelijke gevallen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Ten onrechte niet gehoord
9. Verweerder mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen in bezwaar afzien, als direct duidelijk is dat de bezwaren niet tot een andere beslissing kunnen leiden. Gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eisers daartegen in bezwaar hebben aangevoerd, is aan deze maatstaf voldaan.
Het beroep van eisers op het gelijkheidsbeginsel slaagt ook hier niet. De beslissing van verweerder om een vreemdeling in bezwaar te horen, moet immers worden genomen op basis van de inhoud van een bezwaarschrift. [3] Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun bezwaarschrift inhoudelijk vergelijkbaar is met de door hen genoemde concrete gevallen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Dit is de uitspraak van mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

BIJLAGE

Vreemdelingencirculaire 2000

Paragraaf B9/6.5 – Voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling
(…)
Hoofdpersoon
De IND verleent een vergunning aan de vreemdeling:
a. die jonger is dan 19 jaar op het moment van de oorspronkelijke aanvraag, dan wel op enig moment tussen 1 februari 2013 en 29 januari 2019;
b. die zelf, dan wel ten behoeve van wie, ten minste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft, dan wel is, ingediend bij de IND en na die aanvraag uiterlijk op de peildatum (29 januari 2019) ten minste vijf jaar in Nederland heeft verbleven;
c. die zich gedurende de periode van verblijf in Nederland niet langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden heeft onttrokken aan het toezicht van IND, DT&V, COA of AVIM (in het kader van de meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, van voogdijinstelling Nidos; én
d. die, voor zover van toepassing, vooraf schriftelijk heeft aangegeven dat hij zijn lopende procedures onvoorwaardelijk intrekt bij verblijfsverlening op grond van deze Afsluitingsregeling.
Ad b.
De IND werpt niet tegen dat door of namens de vreemdeling geen asielaanvraag is ingediend als een ouder van de vreemdeling een asielaanvraag heeft ingediend en de vreemdeling na de start van de asielprocedure is geboren.
(…).

Voetnoten

1.Zie paragraaf B9/6.5, onder b, van de Vreemdelingencirculaire 2000.
2.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3867.
3.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1365.